Local view for "http://purl.org/linkedpolitics/eu/plenary/2004-12-15-Speech-3-067"
Predicate | Value (sorted: default) |
---|---|
rdf:type | |
dcterms:Date | |
dcterms:Is Part Of | |
dcterms:Language | |
lpv:document identification number |
"en.20041215.2.3-067"6
|
lpv:hasSubsequent | |
lpv:speaker | |
lpv:spoken text |
". Voorzitter, dank voor de opmerkingen die door velen gemaakt zijn en waar ik ter voorbereiding van de komende Europese Raad van donderdag en vrijdag goede nota van neem. Laat ik beginnen met de principiële discussie waar een aantal leden van dit Parlement over heeft gesproken, namelijk de discussie over de vraag wat de Europese Unie, wat Europa is. Ik ben het zeer eens met een aantal leden de heer Watson was daar het eerst en het meest uitgesproken in dat de Europese Unie geen religieuze gemeenschap is. Ik ben het ook eens met de heer Cohn-Bendit die aangaf dat Europa ook geen culturele gemeenschap is. Europa, de Europese Unie, is, zoals de heer Schulz en anderen zeiden, een waardengemeenschap. De Europese integratie is geen religieus, maar een politiek project. In dit verband was het een aardige opmerking van mevrouw Uca die, kijkend naar Turkije, stelde dat deze conclusie ook een brug kan zijn naar de islam en dat wij daarmee inderdaad kunnen laten zien dat Europa een politiek en geen religieus project is. Omgekeerd kan Turkije daarmee laten zien dat ook een land dat voor het overgrote deel islamitisch is een democratische en functionerende rechtsstaat kan zijn.
Omdat het door een aantal van de leden is gevraagd, meld ik graag concreet dat de Europese Raad wat betreft de mensenrechten het voornemen heeft om aanstaande donderdag en vrijdag het principebesluit te nemen over de aanstelling van een Europese mensenrechtenambassadeur.
Over de financiële vooruitzichten is door velen in dit Parlement gesproken. De heer Barroso heeft in zijn inleidende opmerkingen terecht gesproken over het belang van de toegevoegde waarde als het gaat over de meerjarenbegroting en de begrotingsdiscipline. Anderzijds heeft hij ook zijn bezorgdheid uitgesproken over de 1 procent-benadering en het belang van voldoende geld voor de prioriteiten van Europa. Velen na hem hebben dat onderstreept. Het is dan ook goed om aan te geven wat de positie van de Raad op dit punt is. Wij onderschrijven veel van de hier genoemde prioriteiten, maar het blijft van belang om bij elke financiële discussie naast de prioriteiten ook de posterioriteiten te bepalen en niet alleen de prioriteiten op te tellen. Dat is wat wij als voorzitterschap hebben gedaan in onze zogenaamde
benadering, waarin wij een overzicht hebben proberen te maken en niet alleen de prioriteiten optellen, maar ook de posterioriteiten. Ik kan een aantal leden die zich zorgen maakten over wat er donderdag en vrijdag gaat gebeuren, gerust stellen. Mevrouw Grossetête vreesde dat wij een besluit zouden nemen over 1 procent, hetgeen niet begrepen zou worden door de burgers. De Raad heeft echter geen standpunt over de 1 procent, laat dat zeer duidelijk zijn. De Raad heeft juist op basis van de voorstellen van de Commissie dit is en blijft namelijk het uitgangspunt, want daar wordt terecht door het nieuw Parlement aan gehecht de posities van de lidstaten, dus zowel de prioriteiten als de posterioriteiten, in kaart gebracht en daarover zullen wij besluiten.
Ik hecht eraan de heer Watson bij te vallen in zijn zorgen over de financiële verantwoording en zijn zorg over het feit dat de Rekenkamer nu al voor de tiende keer geen goedkeurende verklaring over de uitgaven heeft afgegeven. Wij hebben gedurende ons voorzitterschap stappen gezet ter verbetering van deze situatie met behulp van
en wij zullen hier in het voorjaar nader over komen te spreken.
Wat betreft het buitenlands beleid van de Europese Unie hebben wij, denk ik, een belangrijk moment meegemaakt en dat werd door velen hier genoemd. De heer Schulz was daar als eerste zeer uitgesproken over, evenals mevrouw Napoletano. Dat betrof de Oekraïne. Ik denk dat wij het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad met onze opstelling hebben kunnen laten zien dat wij in staat zijn om met één stem te spreken als het gaat om het buitenlands beleid. Ik vind dat een zeer belangrijke stap als het gaat om de vorderingen die wij daarmee hebben kunnen bewerkstelligen in de democratiseringsontwikkelingen in de Oekraïne. Ik vind het ook een zeer belangrijke stap op weg naar het spreken met één stem in het buitenlands beleid. Dit is een eerste stap en wij zijn voornemens om op basis van het nieuwe Verdrag verdere stappen te zetten.
Over het volgende punt kan ik vrij kort zijn. Dat betreft de Lissabon-strategie, waarover een aantal leden, de heren Maaten, Kirkhope en Titley, heeft gesproken. U weet dat dit onderwerp in het voorjaar in de Raad aan de orde komt en niet geagendeerd staat voor deze Raad. Wij gaan echter wel door en het is waar dat de implementatie van de Lissabon-strategie één van de kernelementen is. Het is ook waar, zoals de heer Maaten en de heer Kirkhope zeiden, dat deregulering en vermindering van administratieve-lastendruk cruciaal is voor onze concurrentiepositie in de wereld.
Tot slot het punt van de betrokkenheid van de burger en het belang van transparantie en openbaarheid. Wat ik tegen mevrouw Buitenweg ten aanzien van openbaarheid wil zeggen is dat wij tijdens ons voorzitterschap waar dat mogelijk was meer openbaarheid hebben betracht bij de Raadsvergaderingen. Ook heeft er in Amsterdam een unieke bijeenkomst plaatsgevonden met alle bewindspersonen voor Europese zaken. Deze gehele bijeenkomst heeft in het openbaar plaatsgevonden, evenals een informele industriële bijeenkomst.
Ik wil graag eindigen met een hoopvol bericht. De heer Maaten maakte het voorzitterschap complimenten voor het bevorderen van de betrokkenheid van de burger door goede communicatie. Of het daarmee te maken heeft durf ik niet zeker te zeggen, maar we zien wel dat de laatste Eurobarometer een stijging te zien geeft van de positieve betrokkenheid van burgers. Het percentage burgers dat zegt het EU-lidmaatschap een goede zaak te vinden, is gestegen van 48 procent naar 56 procent. Dat is niet genoeg, maar wel een mooie stap vooruit en met deze hoopvolle opmerking wil ik graag afsluiten.
Dank u wel Voorzitter voor in ieder geval uw aandacht.
Enkelen hebben expliciet en met waardering gesproken over de serie conferenties over de vraag wat Europa is en wat de waarden zijn die wij delen. De heren Maaten en Lehne hebben daarover gesproken. Een van de belangrijke lessen die wij uit de discussie over Europese waarden en de Europese identiteit kunnen trekken, is dat wij juist voorzichtig moeten zijn met ons te concentreren op de Europese identiteit. Wij weten na de afgelopen eeuw allemaal tot welke negatieve gevolgen een van bovenaf opgelegde identiteit kan leiden. Ook wat betreft gedeelde Europese waarden realiseren wij ons dat veel van de waarden die wij delen juist universele waarden zijn en wij willen ook dat ze dat zijn. Desalniettemin zijn er Europese karaktertrekken te herkennen in de wijze waarop wij met die waarden omgaan, hoe wij ze kunnen inroepen en hoe wij ze organiseren. Er zijn wel degelijk specifieke Europese accenten aan te wijzen in deze waarden. Bijvoorbeeld, om een heel belangrijke te noemen, tolerantie.
Dat brengt mij op de uitbreidingsdiscussie waar velen over gesproken hebben, te beginnen bij het debat over Turkije. Wij hebben dat debat gisteren gevoerd en geconcludeerd dat wij behalve de zorgen ook de grote voordelen van een mogelijke toetreding van Turkije op termijn duidelijk moeten laten zien. Een van de voordelen is genoemd door de heer Schulz en dat is veiligheid. De heer Watson merkte op dat Turkije in voldoende mate voldoet aan de criteria en dat is ook, in overeenstemming met de conclusie van de Commissie, de positie van het voorzitterschap na de inwerkingtreding van de zes wetten. De heer Eurlings en anderen hebben er opnieuw op gewezen dat het belangrijk is druk op Turkije te blijven uitoefenen ten behoeve van de ontwikkelingen die nodig zijn in dat land. Het gaat daarbij om mensenrechten, godsdienstvrijheid en andere politieke criteria. Juist daarom kiest het voorzitterschap ervoor om op basis van de voorstellen van de Commissie met een nieuw kader voor komende onderhandelingen over toetreding te komen.Dat kader maakt meer druk mogelijk en biedt meer garanties voor een goed verloop. Juist op het punt van de gevoelige politieke criteria biedt die zogenaamde "noodremmogelijkheid", die opschortingsmogelijkheid, garanties.
Om begrijpelijke redenen is door een aantal leden van dit Parlement opnieuw de kwestie-Cyprus aan de orde gesteld. De heer Barroso noemde het in zijn inleidende woorden, evenals de heren Adamou en Dimitrakopoulos. Ik wil nog een keer duidelijk herhalen wat de inzet van het Nederlandse voorzitterschap op dit punt in de voorbereiding van de Raad van eind deze week is. Wij willen inderdaad een erkenning door Turkije van het feit dat Cyprus lid is van de Europese Unie en een van de 25 landen is. Dat willen wij bewerkstelligen via de ondertekening door Turkije van het protocol bij het associatieverdrag.
Door de heer van den Berg is expliciet gevraagd of het voorzitterschap kan bevestigen dat de inzet is dat er geen einddatum wordt genoemd voor de toetreding. Heel nadrukkelijk: dat is inderdaad de inzet van het voorzitterschap. Een andere vraag, toegespitst op de politieke criteria, was of het voorzitterschap kan bevestigen dat Turkije niet toetreedt als het niet klaar is. Ook dat bevestig ik graag met nadruk. Dan treedt Turkije niet toe.
Tot slot in verband met Turkije het belangrijke en gevoelige punt dat in het Parlement zo dadelijk weer aan de orde zal komen, namelijk het zogenaamde open-eindekarakter van de onderhandelingen met Turkije. Ook hier expliciet de vraag van de heer van den Berg: wat is de inzet van het voorzitterschap? Laat ik het nog een keer duidelijk zeggen: de inzet van het voorzitterschap is dat het gaat om toetredingsonderhandelingen, en toetredingsonderhandelingen zijn gericht op toetreding. Dat is punt een. Ten tweede, aansluitend op de opmerkingen van de Commissie, het is een open-eindeproces. Er is geen garantie voor wat betreft de uitkomst. Het derde element is dat de Europese verbondenheid in alle gevallen voldoende gegarandeerd moet blijven, maar de inzet van het Nederlandse voorzitterschap voor de conclusies van donderdag en vrijdag is: wij hebben inderdaad geen plan B.
Over Roemenië en Bulgarije spreken wij later. Ik beperk mij nu tot enkele principiële opmerkingen naar aanleiding van de vragen. Onder andere de heren Watson en Becsey hebben aangedrongen op een aparte benadering van Bulgarije enerzijds en Roemenië anderzijds. In dat verband is het goed om erop te wijzen dat zoals u weet, er niet in het verdrag, maar wel ten aanzien van het moment van toetreding indien nodig onderscheid gemaakt kan worden, omdat de mogelijkheid is geïntroduceerd en afgesproken om, als daar redenen voor zijn, over te gaan tot maximum een jaar uitstel voor het desbetreffende land. Dat is ook meteen het antwoord op de vraag van de heer Eurlings, mevrouw Oomen-Ruijten en de heer Kirkhope, die zich nog steeds grote zorgen maken over de situatie in Roemenië en benadrukken hoe belangrijk het is maximale druk op de ontwikkelingen in Roemenië te houden. Daar ben ik het mee eens en daarom hebben wij als voorzitterschap voorgesteld ook in de Raad te concluderen dat wij extra voorzieningen wat betreft monitoring en concrete
voor Roemenië willen, gekoppeld aan die sanctiemogelijkheid van, indien nodig, maximum één jaar uitstel.
Kroatië is door een aantal leden genoemd en staat niet apart op de agenda, dus ik denk dat ik ondanks het rumoer in de zaal er goed aan doe u daar een zorgvuldig antwoord op te geven. De heren Pinheiro en Becsey hebben aangegeven dat Kroatië ver gevorderd is in zijn ontwikkelingen richting Europa en dat het een Europees land is. Beide wil ik met nadruk bevestigen. Er is grote vooruitgang geboekt en het land ligt in het centrum van Europa. Daarnaast is er terecht door de heren Watson, van den Berg en Swoboda op gewezen dat volledige samenwerking met het ICTY van zeer groot belang is. Natuurlijk zou het goed zijn, en dat zeg ik tegen de heren Swoboda en Becsey, als we die positieve stap kunnen zetten, ook vanwege de voorbeeldfunctie die Kroatië daarmee op de Balkan zou kunnen vervullen. Ik ben het eens met de heer Swoboda dat wij moeten proberen die beslissing positief te laten zijn. Dat is de inzet van het voorzitterschap en dat betekent dat wij inderdaad positief kunnen besluiten ten aanzien van het begin van onderhandelen, begin volgend jaar. Maar wel uitdrukkelijk gekoppeld aan volledige samenwerking met het ICTY.
Een ander belangrijk punt dat door velen van u naar voren is gebracht, is het punt van de terrorismebestrijding. Het grote belang daarvan is ook onderstreept door de heren Barroso en Pinheiro en anderen. Daarnaast is door de heer Watson, mevrouw Malmström en mevrouw Buitenweg gewezen en ik denk terecht op het belang van een evenwicht tussen bestrijding van terrorisme en de grondrechten. Ik ben het daarmee eens en ik denk dat de heer Maaten er terecht op heeft gewezen dat wij in het Haags programma hebben laten zien dat de Raad dat evenwicht ook wenst te bewaren. De heer Eurlings vroeg concreet nog naar de mogelijkheden voor het verbieden van organisaties. Hij zal ook weten dat dit een verantwoordelijkheid, een bevoegdheid, is van de lidstaten, maar wij zorgen wel degelijk voor informatie-uitwisseling tussen lidstaten op dit punt. Cruciaal bij de bestrijding van terrorisme, dat werd door de heer Eurlings en anderen genoemd, is de uitwisseling van gegevens. Dat is een kernpunt van dit voorzitterschap en staat ook op de agenda van de Raad voor donderdag en vrijdag. Wij hebben in dit halfjaar concrete vooruitgang geboekt bij het gemakkelijker maken van de uitwisseling van strafrechtregisters, bij het bundelen van
en als het gaat om
en de dreigingsanalyses die daar gemaakt kunnen worden. Wij zullen, zoals u weet, de Commissie vragen te komen met een nader voorstel voor informatie-uitwisseling, zoals ook voorzien in het Haags programma."@nl3
|
lpv:translated text |
"Voorzitter, dank voor de opmerkingen die door velen gemaakt zijn en waar ik ter voorbereiding van de komende Europese Raad van donderdag en vrijdag goede nota van neem. Laat ik beginnen met de principiële discussie waar een aantal leden van dit Parlement over heeft gesproken, namelijk de discussie over de vraag wat de Europese Unie, wat Europa is. Ik ben het zeer eens met een aantal leden - de heer Watson was daar het eerst en het meest uitgesproken in - dat de Europese Unie geen religieuze gemeenschap is. Ik ben het ook eens met de heer Cohn-Bendit die aangaf dat Europa ook geen culturele gemeenschap is. Europa, de Europese Unie, is, zoals de heer Schulz en anderen zeiden, een waardengemeenschap. De Europese integratie is geen religieus, maar een politiek project. In dit verband was het een aardige opmerking van mevrouw Uca die, kijkend naar Turkije, stelde dat deze conclusie ook een brug kan zijn naar de islam en dat wij daarmee inderdaad kunnen laten zien dat Europa een politiek en geen religieus project is. Omgekeerd kan Turkije daarmee laten zien dat ook een land dat voor het overgrote deel islamitisch is een democratische en functionerende rechtsstaat kan zijn.
Omdat het door een aantal van de leden is gevraagd, meld ik graag concreet dat de Europese Raad wat betreft de mensenrechten het voornemen heeft om aanstaande donderdag en vrijdag het principebesluit te nemen over de aanstelling van een Europese mensenrechtenambassadeur.
Over de financiële vooruitzichten is door velen in dit Parlement gesproken. De heer Barroso heeft in zijn inleidende opmerkingen terecht gesproken over het belang van de toegevoegde waarde als het gaat over de meerjarenbegroting en de begrotingsdiscipline. Anderzijds heeft hij ook zijn bezorgdheid uitgesproken over de 1%-benadering en het belang van voldoende geld voor de prioriteiten van Europa. Velen na hem hebben dat onderstreept. Het is dan ook goed om aan te geven wat de positie van de Raad op dit punt is. Wij onderschrijven veel van de hier genoemde prioriteiten, maar het blijft van belang om bij elke financiële discussie naast de prioriteiten ook de posterioriteiten te bepalen en niet alleen de prioriteiten op te tellen. Dat is wat wij als voorzitterschap hebben gedaan in onze zogenaamde
benadering, waarin wij een overzicht hebben proberen te maken en niet alleen de prioriteiten optellen, maar ook de posterioriteiten. Ik kan een aantal leden die zich zorgen maakten over wat er donderdag en vrijdag gaat gebeuren, gerust stellen. Mevrouw Grossetête vreesde dat wij een besluit zouden nemen over 1%, hetgeen niet begrepen zou worden door de burgers. De Raad heeft echter geen standpunt over de 1%, laat dat zeer duidelijk zijn. De Raad heeft juist op basis van de voorstellen van de Commissie - dit is en blijft namelijk het uitgangspunt, want daar wordt terecht door het nieuw Parlement aan gehecht - de posities van de lidstaten, dus zowel de prioriteiten als de posterioriteiten, in kaart gebracht en daarover zullen wij besluiten.
Ik hecht eraan de heer Watson bij te vallen in zijn zorgen over de financiële verantwoording en zijn zorg over het feit dat de Rekenkamer nu al voor de tiende keer geen goedkeurende verklaring over de uitgaven heeft afgegeven. Wij hebben gedurende ons voorzitterschap stappen gezet ter verbetering van deze situatie met behulp van
en wij zullen hier in het voorjaar nader over komen te spreken.
Wat betreft het buitenlands beleid van de Europese Unie hebben wij, denk ik, een belangrijk moment meegemaakt en dat werd door velen hier genoemd. De heer Schulz was daar als eerste zeer uitgesproken over, evenals mevrouw Napoletano. Dat betrof de Oekraïne. Ik denk dat wij - het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad - met onze opstelling hebben kunnen laten zien dat wij in staat zijn om met één stem te spreken als het gaat om het buitenlands beleid. Ik vind dat een zeer belangrijke stap als het gaat om de vorderingen die wij daarmee hebben kunnen bewerkstelligen in de democratiseringsontwikkelingen in de Oekraïne. Ik vind het ook een zeer belangrijke stap op weg naar het spreken met één stem in het buitenlands beleid. Dit is een eerste stap en wij zijn voornemens om op basis van het nieuwe Verdrag verdere stappen te zetten.
Over het volgende punt kan ik vrij kort zijn. Dat betreft de Lissabon-strategie, waarover een aantal leden, de heren Maaten, Kirkhope en Titley, heeft gesproken. U weet dat dit onderwerp in het voorjaar in de Raad aan de orde komt en niet geagendeerd staat voor deze Raad. Wij gaan echter wel door en het is waar dat de implementatie van de Lissabon-strategie één van de kernelementen is. Het is ook waar, zoals de heer Maaten en de heer Kirkhope zeiden, dat deregulering en vermindering van administratieve-lastendruk cruciaal is voor onze concurrentiepositie in de wereld.
Tot slot het punt van de betrokkenheid van de burger en het belang van transparantie en openbaarheid. Wat ik tegen mevrouw Buitenweg ten aanzien van openbaarheid wil zeggen is dat wij tijdens ons voorzitterschap waar dat mogelijk was meer openbaarheid hebben betracht bij de Raadsvergaderingen. Ook heeft er in Amsterdam een unieke bijeenkomst plaatsgevonden met alle bewindspersonen voor Europese zaken. Deze gehele bijeenkomst heeft in het openbaar plaatsgevonden, evenals een informele industriële bijeenkomst.
Ik wil graag eindigen met een hoopvol bericht. De heer Maaten maakte het voorzitterschap complimenten voor het bevorderen van de betrokkenheid van de burger door goede communicatie. Of het daarmee te maken heeft durf ik niet zeker te zeggen, maar we zien wel dat de laatste Eurobarometer een stijging te zien geeft van de positieve betrokkenheid van burgers. Het percentage burgers dat zegt het EU-lidmaatschap een goede zaak te vinden, is gestegen van 48% naar 56%. Dat is niet genoeg, maar wel een mooie stap vooruit en met met deze hoopvolle opmerking wil ik graag afsluiten.
Dank u wel Voorzitter voor in ieder geval uw aandacht.
Enkelen hebben expliciet en met waardering gesproken over de serie conferenties over de vraag wat Europa is en wat de waarden zijn die wij delen. De heren Maaten en Lehne hebben daarover gesproken. Een van de belangrijke lessen die wij uit de discussie over Europese waarden en de Europese identiteit kunnen trekken, is dat wij juist voorzichtig moeten zijn met ons te concentreren op de Europese identiteit. Wij weten na de afgelopen eeuw allemaal tot welke negatieve gevolgen een van bovenaf opgelegde identiteit kan leiden. Ook wat betreft gedeelde Europese waarden realiseren wij ons dat veel van de waarden die wij delen juist universele waarden zijn en wij willen ook dat ze dat zijn. Desalniettemin zijn er Europese karaktertrekken te herkennen in de wijze waarop wij met die waarden omgaan, hoe wij ze kunnen inroepen en hoe wij ze organiseren. Er zijn wel degelijk specifieke Europese accenten aan te wijzen in deze waarden. Bijvoorbeeld, om een heel belangrijke te noemen, tolerantie.
Dat brengt mij op de uitbreidingsdiscussie waar velen over gesproken hebben, te beginnen bij het debat over Turkije. Wij hebben dat debat gisteren gevoerd en geconcludeerd dat wij behalve de zorgen ook de grote voordelen van een mogelijke toetreding van Turkije op termijn duidelijk moeten laten zien. Een van de voordelen is genoemd door de heer Schulz en dat is veiligheid. De heer Watson merkte op dat Turkije in voldoende mate voldoet aan de criteria en dat is ook, in overeenstemming met de conclusie van de Commissie, de positie van het voorzitterschap na de inwerkingtreding van de zes wetten. De heer Eurlings en anderen hebben er opnieuw op gewezen dat het belangrijk is druk op Turkije te blijven uitoefenen ten behoeve van de ontwikkelingen die nodig zijn in dat land. Het gaat daarbij om mensenrechten, godsdienstvrijheid en andere politieke criteria. Juist daarom kiest het voorzitterschap ervoor om op basis van de voorstellen van de Commissie met een nieuw kader voor komende onderhandelingen over toetreding te komen.Dat kader maakt meer druk mogelijk en biedt meer garanties voor een goed verloop. Juist op het punt van de gevoelige politieke criteria biedt die zogenaamde "noodremmogelijkheid", die opschortingsmogelijkheid, garanties.
Om begrijpelijke redenen is door een aantal leden van dit Parlement opnieuw de kwestie-Cyprus aan de orde gesteld. De heer Barroso noemde het in zijn inleidende woorden, evenals de heren Adamou en Dimitrakopoulos. Ik wil nog een keer duidelijk herhalen wat de inzet van het Nederlandse voorzitterschap op dit punt in de voorbereiding van de Raad van eind deze week is. Wij willen inderdaad een erkenning door Turkije van het feit dat Cyprus lid is van de Europese Unie en een van de 25 landen is. Dat willen wij bewerkstelligen via de ondertekening door Turkije van het protocol bij het associatieverdrag.
Door de heer van den Berg is expliciet gevraagd of het voorzitterschap kan bevestigen dat de inzet is dat er geen einddatum wordt genoemd voor de toetreding. Heel nadrukkelijk: dat is inderdaad de inzet van het voorzitterschap. Een andere vraag, toegespitst op de politieke criteria, was of het voorzitterschap kan bevestigen dat Turkije niet toetreedt als het niet klaar is. Ook dat bevestig ik graag met nadruk. Dan treedt Turkije niet toe.
Tot slot in verband met Turkije het belangrijke en gevoelige punt dat in het Parlement zo dadelijk weer aan de orde zal komen, namelijk het zogenaamde open-eindekarakter van de onderhandelingen met Turkije. Ook hier expliciet de vraag van de heer van den Berg: wat is de inzet van het voorzitterschap? Laat ik het nog een keer duidelijk zeggen: de inzet van het voorzitterschap is dat het gaat om toetredingsonderhandelingen, en toetredingsonderhandelingen zijn gericht op toetreding. Dat is punt een. Ten tweede, aansluitend op de opmerkingen van de Commissie, het is een open-eindeproces. Er is geen garantie voor wat betreft de uitkomst. Het derde element is dat de Europese verbondenheid in alle gevallen voldoende gegarandeerd moet blijven, maar de inzet van het Nederlandse voorzitterschap voor de conclusies van donderdag en vrijdag is: wij hebben inderdaad geen plan B.
Over Roemenië en Bulgarije spreken wij later. Ik beperk mij nu tot enkele principiële opmerkingen naar aanleiding van de vragen. Onder andere de heren Watson en Becsey hebben aangedrongen op een aparte benadering van Bulgarije enerzijds en Roemenië anderzijds. In dat verband is het goed om erop te wijzen dat zoals u weet, er niet in het verdrag, maar wel ten aanzien van het moment van toetreding indien nodig onderscheid gemaakt kan worden, omdat de mogelijkheid is geïntroduceerd en afgesproken om, als daar redenen voor zijn, over te gaan tot maximum een jaar uitstel voor het desbetreffende land. Dat is ook meteen het antwoord op de vraag van de heer Eurlings, mevrouw Oomen-Ruijten en de heer Kirkhope, die zich nog steeds grote zorgen maken over de situatie in Roemenië en benadrukken hoe belangrijk het is maximale druk op de ontwikkelingen in Roemenië te houden. Daar ben ik het mee eens en daarom hebben wij als voorzitterschap voorgesteld ook in de Raad te concluderen dat wij extra voorzieningen wat betreft monitoring en concrete
voor Roemenië willen, gekoppeld aan die sanctiemogelijkheid van, indien nodig, maximum één jaar uitstel.
Kroatië is door een aantal leden genoemd en staat niet apart op de agenda, dus ik denk dat ik ondanks het rumoer in de zaal er goed aan doe u daar een zorgvuldig antwoord op te geven. De heren Pinheiro en Becsey hebben aangegeven dat Kroatië ver gevorderd is in zijn ontwikkelingen richting Europa en dat het een Europees land is. Beide wil ik met nadruk bevestigen. Er is grote vooruitgang geboekt en het land ligt in het centrum van Europa. Daarnaast is er terecht door de heren Watson, van den Berg en Swoboda op gewezen dat volledige samenwerking met het ICTY van zeer groot belang is. Natuurlijk zou het goed zijn, en dat zeg ik tegen de heren Swoboda en Becsey, als we die positieve stap kunnen zetten, ook vanwege de voorbeeldfunctie die Kroatië daarmee op de Balkan zou kunnen vervullen. Ik ben het eens met de heer Swoboda dat wij moeten proberen die beslissing positief te laten zijn. Dat is de inzet van het voorzitterschap en dat betekent dat wij inderdaad positief kunnen besluiten ten aanzien van het begin van onderhandelen, begin volgend jaar. Maar wel uitdrukkelijk gekoppeld aan volledige samenwerking met het ICTY.
Een ander belangrijk punt dat door velen van u naar voren is gebracht, is het punt van de terrorismebestrijding. Het grote belang daarvan is ook onderstreept door de heren Barroso en Pinheiro en anderen. Daarnaast is door de heer Watson, mevrouw Malmström en mevrouw Buitenweg gewezen - en ik denk terecht - op het belang van een evenwicht tussen bestrijding van terrorisme en de grondrechten. Ik ben het daarmee eens en ik denk dat de heer Maaten er terecht op heeft gewezen dat wij in het Haags programma hebben laten zien dat de Raad dat evenwicht ook wenst te bewaren. De heer Eurlings vroeg concreet nog naar de mogelijkheden voor het verbieden van organisaties. Hij zal ook weten dat dit een verantwoordelijkheid, een bevoegdheid, is van de lidstaten, maar wij zorgen wel degelijk voor informatie-uitwisseling tussen lidstaten op dit punt. Cruciaal bij de bestrijding van terrorisme, dat werd door de heer Eurlings en anderen genoemd, is de uitwisseling van gegevens. Dat is een kernpunt van dit voorzitterschap en staat ook op de agenda van de Raad voor donderdag en vrijdag. Wij hebben in dit halfjaar concrete vooruitgang geboekt bij het gemakkelijker maken van de uitwisseling van strafrechtregisters, bij het bundelen van
en als het gaat om
en de dreigingsanalyses die daar gemaakt kunnen worden. Wij zullen, zoals u weet, de Commissie vragen te komen met een nader voorstel voor informatie-uitwisseling, zoals ook voorzien in het Haags programma."@cs1
"Hr. formand, tak for de mange indlæg og bemærkninger, hvis indhold jeg har noteret mig til forberedelse af Det Europæiske Råds møde førstkommende torsdag og fredag. Lad mig indlede med den principielle debat, som en række af Europa-Parlamentets medlemmer har omtalt, nemlig debatten om, hvad EU og hvad Europa er. Jeg er meget enig med en række medlemmer i, at EU ikke er noget religiøst fællesskab - hr. Watson var den første og mest udtalte fortaler for dette synspunkt. Jeg er også enig med hr. Cohn-Bendit, som anførte, at Europa heller ikke er noget kulturelt fællesskab. Europa og EU er, som anført af hr. Schulz og andre, et værdifællesskab. Den europæiske integration er ikke et religiøst, men et politisk projekt. I den forbindelse var det en glimrende bemærkning, der blev fremført af fru Uca, som med henblik på Tyrkiet påpegede, at denne konklusion også kunne slå bro til islam, og at vi dermed afgjort kan vise, at Europa er et politisk og ikke et religiøst projekt. Omvendt kan Tyrkiet dermed vise, at også et land, som altovervejende er muslimsk, kan være en demokratisk og fungerende retsstat.
Da flere medlemmer har stillet spørgsmål herom, vil jeg gerne oplyse, helt konkret, at Det Europæiske Råd agter, hvad angår menneskerettighederne, førstkommende torsdag og fredag at træffe principiel afgørelse om, hvorvidt der skal udpeges en europæisk menneskerettighedsambassadør.
Mange af Europa-Parlamentets medlemmer har talt om de finansielle overslag. Hr. Barroso talte i sit indledende indlæg helt korrekt om den vigtige merværdi, der knytter sig til flerårige budgetter og budgetdisciplin. Han udtrykte på den anden side også bekymring over 1 %-tilgangen og understregede vigtigheden af tilstrækkelige midler til de af EU prioriterede områder. I mange af de efterfølgende indlæg blev dette forhold understreget. Det er derfor på sin plads at anføre Rådets holdning til dette spørgsmål. Vi kan tilslutte os mange af de omhandlede prioriterede områder, men det er afgørende ved enhver finansiel debat at bestemme såvel de højest prioriterede områder som de lavest prioriterede. Det er ikke nok at opregne de prioriterede områder. Det er, hvad formandskabet har gjort med den såkaldte
tilgang, hvor vi har forsøgt at udarbejde en oversigt, som ikke kun er en opregning af de højest prioriterede områder, men som også omfatter de lavest prioriterede områder. Jeg kan berolige de medlemmer, som har udtrykt bekymring over, hvad der kommer til at ske på torsdag og på fredag. Fru Grossetête frygtede, at vi ville træffe afgørelse om 1 %-løsningen, hvilket borgerne ikke ville kunne forstå. Rådet har imidlertid ikke vedtaget nogen holdning til 1 %-løsningen, lad det være klart. Rådet har blot på grundlag af Kommissionens forslag, som er og bliver udgangspunktet - og som det nye Parlament helt korrekt lægger vægt på - kortlagt medlemsstaternes holdninger, altså såvel de højest som de lavest prioriterede områder, og det er, hvad der vil blive truffet afgørelse om.
Jeg må tilslutte mig hr. Watsons bekymring over det finansielle ansvar og hans bekymring over, at Revisionsretten nu for tiende gang ikke har set sig i stand til at afgive en positiv revisionserklæring om udgifterne. Vi har under vores formandskab taget skridt til en forbedring af situationen ved hjælp af
og vi kommer til at drøfte dette nærmere i løbet af foråret.
Hvad angår EU's udenrigspolitik, har vi efter min opfattelse oplevet et afgørende øjeblik, som mange af medlemmerne har omtalt. Hr. Schulz var den første, der meget indgående tog emnet op. Også fru Napoletano tog emnet op. Det drejer sig om Ukraine. Europa-Parlamentet, Kommissionen og Rådet har efter min opfattelse med vores holdning vist, at vi er i stand til at tale med en røst, når det gælder det udenrigspolitiske område. Det er efter min opfattelse et meget vigtigt skridt, når det gælder den fremgang, vi således har kunnet udvirke med hensyn til demokratiseringsprocessen i Ukraine. Det er efter min opfattelse også et meget vigtigt skridt hen imod at tale med en røst på det udenrigspolitiske område. Det er første skridt i den rigtige retning, og vi agter på grundlag af den nye traktat at tage yderligere skridt i den retning.
Hvad angår det følgende emne, skal jeg fatte mig i korthed. Det drejer sig om Lissabon-strategien, som flere medlemmer har omtalt, herunder hr. Maaten, hr. Kirkhope og hr. Titley. Som De ved, tager Rådet dette emne op til foråret, og det er ikke på dagsordenen for det her omhandlede møde i Rådet. Vi arbejder imidlertid videre, og det er korrekt, at et af de centrale elementer er implementering af Lissabon-strategien. Det er også korrekt, som anført af hr. Maaten og hr. Kirkhope, at deregulering og reduktion af de administrative byrder er afgørende for vores konkurrenceevne på globalt plan.
Afslutningsvis vil jeg nævne borgernes engagement og betydningen af gennemsigtighed og offentlighed. Hvad angår offentlighed, vil jeg sige til fru Buitenweg, at vi under formandskabet, hvor det har været muligt, har tilstræbt i højere grad at gøre Rådets møder offentligt tilgængelige. Der blev også afholdt et unikt møde i Amsterdam med deltagelse af alle ministre med ansvar for europæiske anliggender. Mødet i sin helhed var offentligt tilgængeligt. Det samme var tilfældet med et uformelt møde om industrien.
Jeg vil gerne runde af med en meddelelse, som giver grund til håb. Hr. Maaten komplimenterede formandskabet for at have fremmet borgernes engagement ved god kommunikation. Jeg tør ikke med sikkerhed sige, om det er forklaringen, men vi kan konstatere, at den seneste Eurobarometer-undersøgelse viser en stigning i borgernes positive engagement i EU. Andelen af borgere, der anser EU-medlemskabet for at være positivt, er steget fra 48 % til 56 %. Det er ikke tilstrækkeligt, men det er et pænt skridt i den rigtige retning. Med denne fortrøstningsfulde bemærkning slutter jeg mit indlæg.
Mange tak for i alt fald Deres opmærksomhed, hr. formand.
Enkelte medlemmer, herunder hr. Maaten og hr. Lehne, har udtrykkeligt og med påskønnelse omtalt rækken af konferencer om, hvad Europa er, og hvilke værdier vi deler. Den lære, vi kan uddrage af debatten om europæiske værdier og europæisk identitet, er først og fremmest, at vi netop bør være varsomme med at koncentrere os om europæisk identitet. Det sidste århundrede har lært os, hvilke negative konsekvenser det kan have, når identitet pålægges oppefra. Også når det gælder de fælles europæiske værdier, er vi klar over, at mange af de værdier, vi deler, netop er universelle værdier, hvilket vi også ønsker, de skal være. Ikke desto mindre finder vi europæiske karaktertræk i den måde, hvorpå vi håndterer de pågældende værdier, og i, hvordan vi kan inddrage dem, og hvordan vi organiserer dem. Der kan i høj grad påvises et europæisk præg i forbindelse med disse værdier. Vi kan nævne tolerance som et meget væsentligt eksempel.
Det fører mig til debatten om udvidelsen, som mange har omtalt, i første række debatten om Tyrkiet. Forhandlingen herom fandt sted i går, og vi konkluderede, at vi ud over at give udtryk for bekymringerne også til sin tid bør give udtryk for de store fordele, der knytter sig til Tyrkiets tiltrædelse. En af fordelene blev nævnt af hr. Schulz, nemlig sikkerhed. Hr. Watson påpegede, at Tyrkiet opfylder kriterierne i tilstrækkeligt omfang, og det er også, i overensstemmelse med Kommissionens konklusion, formandskabets holdning, efter at de seks love er trådt i kraft. Hr. Eurlings og andre henviste på ny til, at det er væsentligt at fastholde et pres på Tyrkiet for at sikre den udvikling, som er påkrævet i landet. Det drejer sig i den forbindelse om menneskerettigheder, religionsfrihed og andre politiske kriterier. Det er netop baggrunden for, at formandskabet har valgt på basis af Kommissionens forslag at præsentere en ny ramme for kommende tiltrædelsesforhandlinger. Der er tale om en ramme, som åbner mulighed for at udøve større pres, og som også i højere grad sikrer et godt forløb. Netop når det gælder de følsomme politiske kriterier, ligger der en sikkerhed i den såkaldte "nødbremse", muligheden for at udsætte forhandlingerne.
Mange af Europa-Parlamentets medlemmer har, fuldt forståeligt, på ny rejst Cypern-spørgsmålet. Hr. Barroso omtalte det i sit indledende indlæg, og også hr. Adamou og hr. Dimitrakopoulos kom ind på spørgsmålet. Jeg vil gerne endnu en gang klart understrege det nederlandske formandskabs holdning til dette spørgsmål i forbindelse med forberedelsen af Rådets møde sidst i denne uge. Vi ønsker afgjort, at Tyrkiet anerkender, at Cypern er medlem af EU og et af de 25 EU-lande. Det vil vi udvirke ved Tyrkiets undertegnelse af protokollen til associeringsaftalen.
Hr. van den Berg spurgte konkret om, hvorvidt formandskabet kan bekræfte, at der er tale om en tilgang, hvor der ikke er anført nogen endelig dato for tiltrædelsen. Ingen tvivl om det, det er afgjort formandskabets tilgang. Et andet spørgsmål med fokus på de politiske kriterier lød, om formandskabet kan bekræfte, at Tyrkiet ikke optages, såfremt landet ikke er parat hertil. Også det vil jeg gerne klart bekræfte.
Endelig, hvad angår Tyrkiet, det væsentlige og følsomme spørgsmål, som inden længe igen vil blive drøftet her i Europa-Parlamentet, nemlig at forhandlingsprocessen med Tyrkiet er en åben proces. Også i den forbindelse spørger hr. van den Berg udtrykkeligt, hvilken tilgang formandskabet anlægger. Lad mig endnu en gang understrege, at det er formandskabets tilgang, at der er tale om tiltrædelsesforhandlinger, og tiltrædelsesforhandlinger tager sigte på tiltrædelse. Det er det første, der skal understreges. For det andet er der, hvilket ligger i forlængelse af Kommissionens bemærkninger, tale om en åben proces. Resultatet kan ikke garanteres på forhånd. For det tredje er det under alle omstændigheder vigtigt at sikre den europæiske samhørighed. Det nederlandske formandskabs tilgang, når det gælder konklusionerne fra mødet torsdag og fredag, er imidlertid, at vi afgjort ikke har nogen plan B.
Vi skal senere tale om Rumænien og Bulgarien. Jeg vil for nærværende begrænse mig til et par principielle bemærkninger foranlediget af spørgsmålene. Bl.a. hr. Watson og hr. Becsey insisterede på at behandle Bulgarien og Rumænien hver for sig. Det er i den forbindelse nyttigt at understrege, at der, ikke i traktaten, men i forbindelse med tiltrædelsestidspunktet, kan foretages en skelnen. Der er således åbnet mulighed for og indgået aftale om, at der, såfremt det findes begrundet, kan blive tale om en udsættelse af maksimalt et års varighed for det pågældende land. Det er samtidig også svaret på det spørgsmål, der blev rejst af hr. Eurlings, fru Oomen-Ruijten og hr. Kirkhope, som stadigvæk finder situationen i Rumænien særdeles bekymrende, og som understreger, at det er vigtigt fortsat at lægge maksimalt pres på Rumænien, hvad angår den videre udvikling. Det er jeg enig i, og det er baggrunden for, at vi som formandskab i Rådet har foreslået, at det i konklusionerne anføres, at vi ønsker yderligere kontrolforanstaltninger og konkrete
for Rumænien, kombineret med den omtalte sanktionsmulighed i form af, om fornødent, et års udsættelse.
Der var flere medlemmer, som nævnte Kroatien. Kroatien er ikke sat på dagsordenen som et særskilt punkt, så jeg tror, det vil være hensigtsmæssigt, til trods for den megen uro i salen, at besvare spørgsmålene herom udførligt. Hr. Pinheiro og hr. Becsey anførte, at Kroatien er langt fremme i udviklingen hen imod Europa, og at det er et europæisk land. Jeg vil gerne eftertrykkeligt bekræfte begge forhold. Der kan noteres store fremskridt, og landet er placeret centralt i Europa. Endvidere har hr. Watson, hr. van den Berg og hr. Swoboda med rette påpeget, at fuldt samarbejde med Det Internationale Krigsforbrydertribunal vedrørende det Tidligere Jugoslavien (ICTY) er af største betydning. Det vil naturligvis være glædeligt, og dette siger jeg henvendt til hr. Swoboda og hr. Becsey, hvis vi kan tage dette positive skridt, også fordi Kroatien dermed kan tjene som forbillede på Balkan. Jeg er enig med hr. Swoboda i, at vi må forsøge at nå frem til en positiv afgørelse på dette felt. Det er formandskabets tilgang, og dvs. at vi kan træffe en positiv afgørelse om at indlede forhandlinger i begyndelsen af 2005. Men afgørelsen skal kædes udtrykkeligt sammen med fuldt samarbejde med ICTY.
Et andet vigtigt spørgsmål, som mange medlemmer har bragt på bane, er bekæmpelse af terrorisme. Også hr. Barroso og hr. Pinheiro med flere understregede vigtigheden af dette spørgsmål. Endvidere påpegede hr. Watson, fru Malmström og fru Buitenweg - efter min opfattelse helt berettiget - at det er vigtigt at sikre en balance mellem på den ene side bekæmpelse af terrorisme og på den anden side de grundlæggende rettigheder. Jeg er enig heri, og jeg mener, at hr. Maaten korrekt påpegede, at vi i Haag-programmet har vist, at Rådet også ønsker at bevare en sådan balance. Hr. Eurlings spurgte endvidere helt konkret, om der er mulighed for at forbyde organisationer. Han vil være bekendt med, at dette henhører under medlemsstaternes ansvar og beføjelser, men vi sikrer afgjort, at der udveksles oplysninger medlemsstaterne imellem på dette område. I forbindelse med bekæmpelsen af terrorisme er informationsudveksling helt afgørende, sådan som det også blev anført af hr. Eurlings og andre. Det er et centralt emne for formandskabet og er også sat på dagsordenen for Rådets møde torsdag og fredag. Der er i indeværende halvår gjort fremskridt med hensyn til at gøre det nemmere at udveksle oplysninger fra strafferegistre, med hensyn til at samle efterretningsindsatsen, og når det gælder
og de trusselsvurderinger, som kan udarbejdes der. Som De ved, vil vi anmode Kommissionen om at stille mere konkrete forslag om informationsudveksling, sådan som Haag-programmet også lægger op til."@da2
"Herr Präsident! Ich danke für die zahlreichen Stellungnahmen, die ich in Vorbereitung auf den am Donnerstag und Freitag anstehenden Europäischen Rat aufmerksam zur Kenntnis genommen habe. Lassen Sie mich mit der grundsätzlichen Diskussion beginnen, auf die mehrere Abgeordnete eingegangen sind, nämlich der Diskussion über die Frage, was die Europäische Union, was Europa ist. Mit verschiedenen Mitgliedern, von denen Herr Watson sich als Erster und am offensten geäußert hat, bin ich völlig einer Meinung, dass die Europäische Union keine Religionsgemeinschaft ist. Desgleichen stimme ich Herrn Cohn-Bendit zu, der darauf hinwies, dass Europa ebenso wenig eine kulturelle Gemeinschaft ist. Europa, die Europäische Union, stellt, wie Herr Schulz und andere betonten, eine Wertegemeinschaft dar. Die europäische Integration ist kein religiöses, sondern vielmehr ein politisches Projekt. In diesem Zusammenhang hat Frau Uca mit Blick auf die Türkei sehr richtig gesagt, diese Schlussfolgerung könne auch eine Brücke zum Islam bedeuten und wir könnten damit veranschaulichen, dass Europa ein politisches und kein religiöses Vorhaben ist. Umgekehrt kann die Türkei damit zeigen, dass selbst ein überwiegend islamisches Land ein demokratischer und funktionierender Rechtsstaat sein kann.
Da die Frage mehrfach gestellt wurde, freue ich mich, Ihnen konkret mitteilen zu können, dass der Europäische Rat bezüglich der Menschenrechte beabsichtigt, am kommenden Donnerstag und Freitag einen Grundsatzbeschluss über die Frage der Einsetzung eines europäischen Menschrechtsbotschafters zu fassen.
Die Finanzielle Vorausschau ist von vielen Rednern angesprochen worden. Herr Barroso hat in seinen einleitenden Worten die Bedeutung des zusätzlichen Nutzens erwähnt, was den Mehrjahreshaushalt und die Haushaltsdisziplin anbelangt, und dazu gab es allen Grund, zugleich hat er jedoch seine Besorgnis, die anschließend von anderen noch unterstrichen wurde, über den 1-%-Ansatz zum Ausdruck gebracht und betont, dass für die Prioritäten Europas genügend Mittel vorhanden sein müssten. Deshalb möchte ich Ihnen mitteilen, welchen Standpunkt der Rat diesbezüglich vertritt. Die hier genannten Schwerpunkte finden weitgehend unsere Zustimmung, oberstes Gebot bei jeder Diskussion finanzieller Art bleibt jedoch, neben den Prioritäten auch die Posterioritäten zu bestimmen und nicht nur die Prioritäten aufzuzählen. Genau so sind wir im Vorsitz bei unserer so genannten Baukasten-Methode verfahren, bei der wir versucht haben, eine Übersicht zu erstellen und auch Posterioritäten aufzulisten und nicht lediglich Prioritäten. Die verschiedenen Abgeordneten, die sich Sorgen machten, was am Donnerstag und Freitag geschehen wird, kann ich beruhigen. Frau Grossetête befürchtete, wir könnten einen Beschluss über die 1 % fassen, für den die Bürger kein Verständnis haben würden. Der Rat hat jedoch, um es klipp und klar zu sagen, keinen Standpunkt zu den 1 % festgelegt. Auf der Grundlage der Kommissionsvorschläge, die weiterhin als Leitprinzip gelten - das neue Parlament legt nämlich zu Recht besonderen Wert darauf -, hat der Rat lediglich die Standpunkte der Mitgliedstaaten umrissen, und zwar sowohl hinsichtlich der Prioritäten als auch der Posterioritäten, und auf dieser Grundlage werden wir unsere Beschlüsse fassen.
Ich möchte mich Herrn Watson anschließen, dem an der finanziellen Verantwortung gelegen war, und den die Tatsache mit Sorgen erfüllte, dass der Rechnungshof nun bereits zum zehnten Mal keine Zuverlässigkeitserklärung über die Ausgaben abgegeben hat. Während unserer Ratspräsidentschaft haben wir Schritte unternommen, um diese Situation mithilfe von Einzelaudits zu verbessern, und wir werden im Frühjahr eine ausführlichere Diskussion darüber führen.
Was die EU-Außenpolitik angeht, so haben wir meiner Meinung nach einen historischen Augenblick erlebt, der mehrfach erwähnt worden ist. Herr Schulz ist als Erster darauf eingegangen und hat sich sehr offen dazu geäußert, ebenso Frau Napoletano. Dieser Augenblick hing mit der Ukraine zusammen. Die Haltung, die wir – das Europäische Parlament, die Kommission und der Rat – eingenommen haben, hat meines Erachtens gezeigt, dass wir im Bereich der Außenpolitik mit einer Stimme zu sprechen imstande sind. Das halte ich für einen ungemein wichtigen Schritt im Hinblick auf die Fortschritte, die damit beim Demokratisierungsprozess in der Ukraine ermöglicht werden konnten. Gleichermaßen ist es ein ungeheuer wichtiger Schritt in Richtung eines außenpolitisch geschlossenen Handelns. Es ist ein erster Schritt, und wir beabsichtigen, noch weitere auf der Grundlage des neuen Vertrags zu unternehmen.
Beim nächsten Thema, nämlich der Lissabon-Strategie, die von mehreren Abgeordneten, unter anderem von Herrn Maaten, Herrn Kirkhope und Herrn Titley, zur Sprache gebracht wurde, kann ich mich kurz fassen. Wie Sie wissen, steht dieses Thema nicht auf der Tagesordnung des bevorstehenden Europäischen Rates, da im Frühjahr darüber diskutieren werden soll. Wir werden uns jedoch weiter damit befassen, und es stimmt, die Umsetzung der Lissabon-Strategie ist eines der Kernelemente. Zutreffend ist auch, wie Herr Maaten und Herr Kirkhope ausführten, dass Deregulierung und Verringerung der administrativen Belastung für unsere internationale Wettbewerbsfähigkeit von entscheidender Bedeutung sind.
Ich komme schließlich zur Beteiligung der Bürger sowie zur Notwendigkeit von Transparenz und Offenheit. Lassen Sie mich Frau Buitenweg bezüglich der Offenheit sagen, dass wir uns während unseres Vorsitzes bei den Ratstagungen um die Schaffung von mehr Offenheit, wo immer dies möglich war, bemüht haben. Außerdem fand in Amsterdam eine einmalige Konferenz mit sämtlichen Ministern für europäische Angelegenheiten statt. Diese ganze Veranstaltung war ebenso wie ein informeller Workshop öffentlich.
Ich möchte mit einer optimistischen Note schließen. Herr Maaten hat dem Vorsitz dazu gratuliert, das Engagement der Bürger durch eine wirksame Kommunikation zu fördern. Ich bin mir nicht sicher, ob hier ein Zusammenhang besteht, der jüngsten Eurobarometer-Erhebung zufolge ist jedoch eine Zunahme der positiven Einstellung der Bürger zu verzeichnen. Der Anteil der Bürger, welche die EU-Mitgliedschaft als vorteilhaft ansehen, hat sich von 48 % auf 56 % erhöht. Das ist zwar unzureichend, stellt aber gleichwohl einen beachtlichen Fortschritt dar, und mit dieser zuversichtlichen Bemerkung möchte ich meine Ausführungen beenden.
Ich danke Ihnen für Ihre Aufmerksamkeit.
Einige von Ihnen, unter anderem die Herren Maaten und Lehne, haben die Reihe von Konferenzen über das Wesen Europas und über den Inhalt unserer gemeinsamen Werte ausdrücklich angesprochen und sie gewürdigt. Zu den wichtigsten Lehren, die wir aus der Diskussion über europäische Werte und die europäische Identität ziehen können, gehört, dass wir vorsichtig damit sein sollten, uns auf die europäische Identität zu konzentrieren. Aus dem vergangenen Jahrhundert haben wir alle gelernt, zu welch negativen Folgen eine von oben oktroyierte Identität führen kann. Ebenso ist uns bewusst, dass es sich bei unseren gemeinsamen Werten weitgehend um universelle Werte handelt, und genau das sollen sie sein. Gleichwohl werden europäische Charakterzüge daran erkennbar, wie wir diese Werte handhaben, wie wir uns darauf berufen können und wie wir sie organisieren. Diese Werte beinhalten durchaus spezifisch europäische Akzente, Toleranz etwa, um nur ein wichtiges Beispiel zu nennen.
Damit komme ich zu der Erweiterungsdiskussion, an der sich zahlreiche Redner beteiligt haben, und zwar zunächst zu der Debatte über die Türkei. Wir haben diese Aussprache gestern geführt und sind zu dem Schluss gelangt, dass aufgrund der diesbezüglichen Besorgnisse auch einmal die beträchtlichen Vorteile eines möglichen Beitritts der Türkei deutlich aufgezeigt werden sollten. Herr Schulz hat die Sicherheit als einen der Vorteile genannt. Herr Watson erklärte, die Türkei erfülle die Kriterien hinreichend, und dies ist auch, in Übereinstimmung mit der Schlussfolgerung der Kommission, der Standpunkt des Rates nach dem In-Kraft-Treten der sechs Gesetze. Herr Eurlings und andere haben nochmals darauf hingewiesen, dass die Türkei im Hinblick auf die in diesem Land notwendigen Entwicklungen in Bezug auf Menschenrechte, Religionsfreiheit und andere politische Kriterien unbedingt weiterhin unter Druck gesetzt werden müsse. Aus eben diesem Grund hat der Vorsitz beschlossen, für die nächsten Beitrittsverhandlungen einen neuen Rahmen auf der Grundlage der Kommissionsvorschläge festzulegen. Dieser Rahmen ermöglicht es, stärkeren Druck auszuüben, und bietet mehr Garantien für einen reibungslosen Verlauf. Durch diese so genannte „Notbremsmöglichkeit“, das heißt die Möglichkeit zur Aussetzung, werden gerade bei den heiklen politischen Kriterien Sicherheiten geboten.
Verständlicherweise hat eine Reihe von Abgeordneten erneut die Zypern-Frage zur Sprache gebracht. Herr Barroso hat sie in seiner Einleitung erwähnt, und auch Herr Adamou und Herr Dimitrakopoulos haben sie angesprochen. Lassen Sie mich nochmals den wesentlichen Standpunkt des niederländischen Vorsitzes in diesem Punkt bei der Vorbereitung des Ende der Woche stattfindenden Europäischen Rates wiederholen. Unser Ziel ist die Anerkennung durch die Türkei, dass Zypern Mitglied der Europäischen Union und eines der 25 Länder ist. Dieses Ziel wollen wir dadurch erreichen, dass die Türkei das Protokoll zum Assoziierungsabkommen unterzeichnet.
Herr van den Berg hat konkret gefragt, ob der Vorsitz bestätigen kann, dass kein Beitrittstermin festgelegt werden soll. Ich kann sehr nachdrücklich bestätigen, dass dies in der Tat die Absicht des Vorsitzes ist. Eine weitere, auf die politischen Kriterien bezogene Frage lautete, ob der Vorsitz bekräftigen kann, dass die Türkei nicht beitreten wird, wenn sie noch nicht reif dafür ist. Auch hier kann ich absolut bestätigen, dass dies der Fall ist.
Im Zusammenhang mit der Türkei möchte ich schließlich noch den heiklen Punkt, den das Parlament heute erörtert, zur Sprache bringen, nämlich die Verhandlungen mit der Türkei mit offenem Ausgang zu führen. Auch dazu hat Herr van den Berg den Vorsitz konkret nach seinen Absichten gefragt. Lassen Sie mich nochmals klar und deutlich sagen: nach der Intention des Vorsitzes geht es um Beitrittsverhandlungen, deren Ziel der Beitritt ist. Das ist der erste Punkt. Zweitens handelt es sich, um auf die Erklärungen der Kommission Bezug zu nehmen, um einen Prozess mit offenem Ausgang. Das Ergebnis wird nicht im Vorhinein garantiert. Das dritte Element besteht darin, dass der europäische Zusammenhalt auf alle Fälle ausreichend gewährleistet bleiben muss, die Prämisse des niederländischen Vorsitzes für die Schlussfolgerungen am Donnerstag und Freitag ist jedoch, dass ein Plan B wirklich nicht besteht.
Da wir über Rumänien und Bulgarien später sprechen werden, beschränke ich mich jetzt auf einige grundsätzliche Bemerkungen zu den diesbezüglich gestellten Fragen. Unter anderem haben die Herren Watson und Becsey ausdrücklich gefordert, Bulgarien und Rumänien getrennt zu behandeln. In diesem Zusammenhang sei darauf hingewiesen, dass, wie Sie wissen, zwar nicht im Vertrag, aber nötigenfalls hinsichtlich des Beitrittsdatums differenziert werden kann, weil die Möglichkeit eingeführt und vereinbart worden ist, eine maximal einjährige Verschiebung der Aufnahme des betreffenden Landes zu beschließen, falls Gründe dafür bestehen. Damit beantworte ich zugleich die Fragen von Herrn Eurlings, Frau Oomen-Ruijten und Herrn Kirkhope, die über die Lage in Rumänien weiterhin äußerst besorgt sind und die dringende Notwendigkeit betonen, größtmöglichen Druck im Hinblick auf die dortigen Entwicklungen auszuüben. Da ich diese Ansicht teile, haben wir als Vorsitz vorgeschlagen, der Rat sollte die Schlussfolgerung ziehen, dass wir für Rumänien zusätzliche Vorkehrungen in Form des Monitoring und konkreter Benchmarks benötigen und diese mit der Sanktionsmöglichkeit einer nötigenfalls einjährigen Aussetzung verknüpfen wollen.
Mehrere Mitglieder haben Kroatien erwähnt, und da es sich nicht um einen gesonderten Tagesordnungspunkt handelt, tue ich, trotz des Lärms im Saale, wohl gut daran, Ihnen dazu eine präzise Antwort zu erteilen. Die Herren Pinheiro und Becsey haben ausgeführt, Kroatien sei in seinem Annäherungsprozess an Europa weit vorangeschritten und es gehe hier um ein europäisches Land. Beides möchte ich nachdrücklich bekräftigen. Beachtliche Fortschritte sind zu verzeichnen, und das Land liegt in der Mitte Europas. Sodann haben die Herren Watson, van den Berg und Swoboda ganz richtig hervorgehoben, dass die uneingeschränkte Zusammenarbeit mit dem IStGHJ, dem Internationalen Strafgerichtshof für das ehemalige Jugoslawien, von zentraler Bedeutung ist. Herrn Swoboda und Herrn Becsey möchte ich sagen, dass es selbstverständlich zu begrüßen wäre, wenn uns dieser positive Schritt gelänge, nicht zuletzt unter Berücksichtigung der Vorbildfunktion, die Kroatien damit auf dem Balkan erfüllen könnte. Ich stimme mit Herrn Swoboda überein, dass wir um eine positive Entscheidung bemüht sein müssen. Der Vorsitz hat sich dazu verpflichtet, und dies bedeutet, wir können in der Tat die Entscheidung treffen, die Verhandlungen Anfang nächsten Jahres aufzunehmen, vorausgesetzt, dass sie an die vollständige Zusammenarbeit mit dem Internationalen Strafgerichtshof geknüpft werden.
Ein weiteres von mehreren Rednern angeschnittenes Thema betrifft die Terrorismusbekämpfung, deren dringende Notwendigkeit ebenso von Präsident Barroso und Herrn Pinheiro sowie anderen unterstrichen wurde. Herr Watson, Frau Malmström und Frau Buitenweg haben außerdem, meines Erachtens zu Recht, auf das erforderliche Gleichgewicht zwischen der Terrorismusbekämpfung und den Grundrechten verwiesen. Ich gehe mit ihnen konform und halte den Hinweis von Herrn Maaten für richtig, mit dem Haager Programm sei der Wunsch des Rates nach Wahrung dieses Gleichgewichts unter Beweis gestellt worden. Herr Eurlings stellte die ausdrückliche Frage nach den Möglichkeiten eines Verbots von Organisationen. Wie er sicherlich weiß, fällt dies in die Verantwortung, in die Zuständigkeit der Mitgliedstaaten, wir werden jedoch zweifellos dafür Sorge tragen, dass ein diesbezüglicher Informationsaustausch zwischen ihnen stattfindet. Nach Ansicht von Herrn Eurlings und anderen ist der Informationsaustausch für die Terrorismusbekämpfung von fundamentaler Bedeutung. Er ist ein Schwerpunkt dieses Vorsitzes und steht auch auf der Agenda des Rates für Donnerstag und Freitag. In diesem Halbjahr haben wir bei der Vereinfachung des Austausches von Strafrechtsregistern, bei der nachrichtendienstlichen Zusammenarbeit sowie hinsichtlich der Lagezentren und der in diesen Zentren durchführbaren Bedrohungsanalysen substanzielle Fortschritte erzielt. Wie Sie wissen, werden wir die Kommission auffordern, einen ausführlicheren Vorschlag für den Informationsaustausch, wie er im Haager Programm vorgesehen ist, zu unterbreiten."@de9
".
Κύριε Πρόεδρε, είμαι ευγνώμων για τις παρατηρήσεις πολλών, τις οποίες έλαβα υπόψη μου στο πλαίσιο της προετοιμασίας του Ευρωπαϊκού Συμβουλίου που θα διεξαχθεί την Πέμπτη και την Παρασκευή. Επιτρέψτε μου να ξεκινήσω με τη σημαντική συζήτηση στην οποία αναφέρθηκαν πολλοί βουλευτές του Σώματος, ήτοι τη συζήτηση σχετικά με τον χαρακτήρα της Ευρωπαϊκής Ένωσης, τον χαρακτήρα της Ευρώπης. Συμφωνώ αρκετά με πολλούς βουλευτές, εκ των οποίων ο κ. Watson ήταν ο πρώτος και ο πιο ειλικρινής και ο οποίος δήλωσε ότι η Ευρωπαϊκή Ένωση δεν είναι μια θρησκευτική κοινότητα. Συμφωνώ επίσης με τον κ. Cohn-Bendit, ο οποίος επεσήμανε ότι η Ευρώπη δεν είναι επίσης πολιτιστική κοινότητα. Όπως δήλωσε ο κ. Schulz και άλλοι, η Ευρώπη, η Ευρωπαϊκή Ένωση, είναι μια κοινότητα αξιών. Η ευρωπαϊκή ολοκλήρωση είναι περισσότερο πολιτικό παρά θρησκευτικό σχέδιο. Σε αυτό το πλαίσιο, η κ. Uca έκανε τη χρήσιμη παρατήρηση ότι, έχοντας υπόψη την Τουρκία, το συμπέρασμα αυτό μπορεί να είναι επίσης η γέφυρα προς το Ισλάμ και, πράγματι, μπορούμε να το χρησιμοποιήσουμε για να αποδείξουμε ότι η Ευρώπη είναι ένα πολιτικό και όχι ένα θρησκευτικό σχέδιο. Αντιστρόφως, η Τουρκία μπορεί να το χρησιμοποιήσει για να αποδείξει ότι μια κυρίως ισλαμική χώρα μπορεί επίσης να είναι ένα δημοκρατικό και λειτουργικό συνταγματικό κράτος.
Μετά από έκκληση πολλών βουλευτών, με χαρά μου σας ενημερώνω ειδικότερα για την πρόθεση του Ευρωπαϊκού Συμβουλίου, την προσεχή Πέμπτη και Παρασκευή, να αποφασίσει εάν, καταρχήν, θα διορίσει ευρωπαίο πρέσβη για τα ανθρώπινα δικαιώματα.
Πολλοί σε αυτό το Σώμα αναφέρθηκαν στις δημοσιονομικές προοπτικές. Στις εισαγωγικές του παρατηρήσεις, ο κ. Barroso ανέφερε τη σημασία της προστιθέμενης αξίας όσον αφορά τον πολυετή προϋπολογισμό και τη δημοσιονομική πειθαρχία, και δικαιολογημένα το έπραξε, αλλά εξέφρασε επίσης την ανησυχία του, στην οποία δόθηκε στη συνέχεια από άλλους μεγαλύτερη έμφαση, σχετικά με την προσέγγιση του 1% και τη σημασία της επαρκούς χρηματοδότησης για τις πρωτοβουλίες της Ευρώπης. Συνεπώς, είναι χρήσιμο να δηλώσουμε τη θέση του Συμβουλίου για το θέμα αυτό. Επιδοκιμάζουμε πολλές από τις προτεραιότητες που αναφέρονται εδώ, αλλά παραμένει σημαντικό σε κάθε οικονομική συζήτηση, πέρα από τις προτεραιότητες, να καθορίζονται οι μελλοντικοί στόχοι και να μην υπολογίζονται μόνο οι προτεραιότητες. Αυτό ακριβώς πράξαμε στην Προεδρία με τη λεγόμενη προσέγγιση “των δομικών στοιχείων”, στην οποία προσπαθήσαμε να συντάξουμε μια σύνοψη και να συλλέξουμε μελλοντικούς στόχους και όχι μόνο προτεραιότητες. Μπορώ να διαβεβαιώσω αρκετούς βουλευτές που ανησυχούν σχετικά με το τι πρόκειται να συμβεί την Πέμπτη και την Παρασκευή. Η κ. Grossetête φοβάται ότι θα λάβουμε μια απόφαση για το 1% την οποία δεν θα κατανοήσουν οι πολίτες. Το Συμβούλιο δεν έχει εγκρίνει κάποια θέση για το 1%, και αυτό είναι σαφέστατο. Βάσει των προτάσεων της Επιτροπής, οι οποίες εξακολουθούν να είναι η κατευθυντήρια αρχή –διότι, εξάλλου, το νέο Κοινοβούλιο ορθώς τις εκτιμά πολύ– το Συμβούλιο περιέγραψε απλώς τις θέσεις των κρατών μελών, τόσο τις προτεραιότητες όσο και τους μελλοντικούς στόχους, και σε αυτές θα βασίσουμε τις αποφάσεις μας.
Συμφωνώ πλήρως με τον κ. Watson όσον αφορά τις ανησυχίες του σχετικά με την οικονομική ευθύνη και το γεγονός ότι, για δέκατη φορά πλέον, το Ελεγκτικό Συνέδριο δεν εξέδωσε δήλωση αξιοπιστίας για τις δαπάνες. Κατά τη διάρκεια της Προεδρίας μας, κάναμε βήματα για τη βελτίωση αυτής της κατάστασης μέσω ενιαίων ελέγχων, και θα συζητήσουμε το θέμα με περισσότερες λεπτομέρειες την άνοιξη.
Όσον αφορά την εξωτερική πολιτική της ΕΕ, φρονώ ότι ζήσαμε μια ιστορική στιγμή, μια στιγμή που ανέφεραν πολλοί. Ο κ. Schulz ήταν ο πρώτος που αναφέρθηκε σε αυτήν, και ήταν πολύ ειλικρινής, όπως ήταν και ο κ. Napoletano. Αυτή η στιγμή αφορούσε την Ουκρανία. Φρονώ ότι η στάση που όλοι τηρήσαμε –το Ευρωπαϊκό Κοινοβούλιο, η Επιτροπή και το Συμβούλιο– απέδειξε την ικανότητά μας να μιλούμε ομόφωνα όσον αφορά την εξωτερική πολιτική. Κατά τη γνώμη μου, πρόκειται για ένα πολύ σημαντικό βήμα στην πρόοδο που μπορέσαμε να επιφέρουμε στη διαδικασία εκδημοκρατισμού της Ουκρανίας. Είναι επίσης ένα πολύ σημαντικό βήμα προς τη διατήρηση ομόφωνης στάσης στην εξωτερική πολιτική. Είναι ένα πρώτο βήμα και σκοπεύουμε να κάνουμε ακόμα περισσότερα βάσει της νέας Συνθήκης.
Μπορώ να είμαι σύντομος σχετικά με το επόμενο θέμα, ήτοι τη στρατηγική της Λισαβόνας, το οποίο τέθηκε από πολλούς βουλευτές, μεταξύ άλλων από τους κκ. Maaten, Kirkhope και Titley. Γνωρίζετε ότι αυτό το θέμα δεν περιλαμβάνεται στην ημερήσια διάταξη αυτού του Συμβουλίου, καθώς θα τεθεί την άνοιξη. Ωστόσο, θα επιμείνουμε, και είναι αλήθεια ότι η υλοποίηση της στρατηγικής της Λισαβόνας είναι ένα από τα βασικά συστατικά. Όπως δήλωσαν ο κ. Maaten και ο κ. Kirkhope, είναι επίσης αλήθεια ότι η απορύθμιση και η μείωση του διοικητικού φόρτου είναι σημαντικά στοιχεία για την ανταγωνιστικότητά μας στον κόσμο.
Τέλος, θα αναφερθώ στο θέμα της συμμετοχής του κοινού και στη σημασία της διαφάνειας και του ανοίγματος. Θα ήθελα να πω στην κ. Buitenweg αναφορικά με το άνοιγμα ότι, κατά τη διάρκεια της Προεδρίας μας, προσπαθήσαμε να είναι πολύ πιο ανοικτές οι συνεδριάσεις του Συμβουλίου, όπου αυτό ήταν δυνατόν. Επιπλέον, πραγματοποιήθηκε στο Άμστερνταμ μια μοναδική συνεδρίαση με τη συμμετοχή όλων των ευρωπαίων υπουργών Εξωτερικών. Η συνεδρίαση αυτή ήταν στο σύνολό της δημόσια, καθώς επρόκειτο για μια ανεπίσημη βιομηχανική συνεδρίαση.
Θα ήθελα να ολοκληρώσω με μια αισιόδοξη παρατήρηση. Ο κ. Maaten συνεχάρη την Προεδρία για την προαγωγή της συμμετοχής του κοινού μέσω της καλής επικοινωνίας. Δεν είμαι βέβαιος εάν αυτό έχει σχέση, αλλά, σύμφωνα με την πρόσφατη έρευνα του Ευρωβαρομέτρου, υπάρχει αύξηση της θετικής συμμετοχής του κοινού. Το ποσοστό των πολιτών που υποστηρίζουν ότι η ένταξη στην ΕΕ είναι θετική έχει αυξηθεί από 48% σε 56%. Αυτό δεν αρκεί, αλλά είναι, παρ’ όλα αυτά, ένα σημαντικό βήμα προόδου, και θα ήθελα να ολοκληρώσω με αυτήν την ευχάριστη παρατήρηση.
Εν πάση περιπτώσει, θα ήθελα να σας ευχαριστήσω για την προσοχή σας.
Ορισμένοι εξ υμών, μεταξύ αυτών ο κ. Maaten και ο κ. Lehne, αναφέρθηκαν με σαφείς όρους και με εκτίμηση στη σειρά διασκέψεων σχετικά με τη φύση της Ευρώπης και την ουσία των κοινών μας αξιών. Ένα από τα σημαντικά διδάγματα που μπορούμε να αντλήσουμε από τη συζήτηση σχετικά με τις ευρωπαϊκές αξίες και την ευρωπαϊκή ταυτότητα είναι ότι πρέπει, πραγματικά, να είμαστε προσεκτικοί όσον αφορά την επικέντρωση στην ευρωπαϊκή ταυτότητα. Όλοι γνωρίζουμε, από τον περασμένο αιώνα, ποια μπορεί να είναι τα αρνητικά αποτελέσματα μιας ταυτότητας που επιβλήθηκε άνωθεν. Όλοι συνειδητοποιούμε ότι, όσον αφορά τις κοινές ευρωπαϊκές αξίες, πολλές εξ αυτών είναι, στην πραγματικότητα, παγκόσμιες αξίες, και αυτό ακριβώς θέλουμε να είναι. Παρ’ όλα αυτά, υπάρχουν διακριτά ευρωπαϊκά γνωρίσματα όσον αφορά τον τρόπο με τον οποίο εφαρμόζουμε αυτές τις αξίες, τον τρόπο που μπορούμε να τις επικαλεστούμε και τον τρόπο που τις οργανώνουμε. Δίνεται σίγουρα κάποια ιδιαίτερη ευρωπαϊκή έμφαση που είναι εμφανής σε αυτές τις αξίες, και ένα χαρακτηριστικό παράδειγμα είναι η ανοχή.
Και έτσι έρχομαι στη συζήτηση σχετικά με τη διεύρυνση, η οποία προσέλκυσε πολλούς ομιλητές, ξεκινώντας με τη συζήτηση για την Τουρκία. Διεξήγαμε εχθές τη συζήτηση και συμπεράναμε ότι, λόγω των ανησυχιών για αυτήν, θα πρέπει, εν καιρώ, να αποδείξουμε με σαφήνεια τα τεράστια πλεονεκτήματα της πιθανής ένταξης της Τουρκίας. Ο κ. Schulz ανέφερε την ασφάλεια ως ένα από τα πλεονεκτήματα. Ο κ. Watson επεσήμανε ότι η Τουρκία πληροί επαρκώς τα κριτήρια, και αυτό επίσης συμφωνεί με τα συμπεράσματα της Επιτροπής, τη θέση της Προεδρίας μετά τη θέση σε ισχύ των έξι νόμων. Ο κ. Eurlings και άλλοι τόνισαν και πάλι ότι είναι σημαντικό να συνεχίσουμε να ασκούμε πιέσεις στην Τουρκία όσον αφορά τις εξελίξεις που απαιτούνται σε αυτήν τη χώρα σχετικά με τα ανθρώπινα δικαιώματα, τη θρησκευτική ελευθερία και άλλα πολιτική κριτήρια. Για αυτόν ακριβώς τον λόγο, η Προεδρία αποφάσισε, βάσει των προτάσεων της Επιτροπής, να καταλήξει σε ένα νέο πλαίσιο για τις μελλοντικές ενταξιακές διαπραγματεύσεις. Το πλαίσιο αυτό επιτρέπει την άσκηση μεγαλύτερης πίεσης και προσφέρει περισσότερες εγγυήσεις για ομαλή πρόοδο. Αυτή η αποκαλούμενη “επιλογή επείγουσας παύσης”, με άλλα λόγια μια επιλογή αναβολής, προσφέρει εγγυήσεις σχετικά με τα ευαίσθητα πολιτικά κριτήρια.
Είναι κατανοητό ότι πολλοί βουλευτές του Σώματος έθεσαν, για μια ακόμα φορά, το ζήτημα της Κύπρου. Ο κ. Barroso το συμπεριέλαβε στην εισαγωγή του, και ο κ. Αδάμου και ο κ. Δημητρακόπουλος επίσης το υπαινίχθηκαν. Θα ήθελα να επαναλάβω τη βασική θέση της ολλανδικής Προεδρίας για το θέμα αυτό κατά την προετοιμασία του Συμβουλίου που θα πραγματοποιηθεί στο τέλος αυτής της εβδομάδας. Πράγματι, θέλουμε να αναγνωρίσει η Τουρκία το γεγονός ότι η Κύπρος είναι κράτος της Ευρωπαϊκής Ένωσης και ότι είναι μια από τις είκοσι πέντε χώρες. Θέλουμε να το επιτύχουμε αυτό πείθοντας την Τουρκία να υπογράψει το πρωτόκολλο για τη συμφωνία ένταξης.
Ο κ. van den Berg ρώτησε συγκεκριμένα εάν η Προεδρία μπορεί να επιβεβαιώσει ότι στόχος είναι να μην οριστεί ημερομηνία ένταξης. Μπορώ να επιβεβαιώσω με μεγάλη έμφαση ότι αυτός είναι πράγματι ο στόχος της Προεδρίας. Ένα ακόμα ερώτημα, που αφορά τα πολιτικά κριτήρια, είναι εάν η Προεδρία μπορεί να επιβεβαιώσει ότι η Τουρκία δεν θα ενταχθεί αν δεν είναι έτοιμη. Και εδώ, μπορώ να επιβεβαιώσω αναμφισβήτητα ότι αυτό ισχύει.
Τέλος, όσον αφορά την Τουρκία, θα ήθελα να θέσω το ευαίσθητο θέμα που θα συζητηθεί τώρα στο Κοινοβούλιο, ήτοι τις λεγόμενες διαπραγματεύσεις ανοικτής έκβασης. Και πάλι, ο κ. van den Berg ρώτησε συγκεκριμένα ποιος είναι ο στόχος της Προεδρίας. Επιτρέψτε μου να καταστήσω σαφές για μια ακόμα φορά ότι στόχος της Προεδρίας είναι ότι αυτές οι ενταξιακές διαπραγματεύσεις πρέπει να λαμβάνουν υπόψη την ένταξη. Αυτή είναι η πρώτη παρατήρησή μου. Η δεύτερη παρατήρησή μου είναι ότι, κατόπιν των σχολίων της Επιτροπής, είναι μια διαδικασία ανοικτής έκβασης. Δεν υπάρχουν εγγυήσεις για το αποτέλεσμα. Το τρίτο στοιχείο είναι ότι οι εγγυήσεις για την ευρωπαϊκή συνοχή πρέπει σε κάθε περίπτωση να παραμείνουν επαρκείς, αλλά η πληροφόρηση της ολλανδικής Προεδρίας για τα συμπεράσματα της Πέμπτης και της Παρασκευής είναι ότι πραγματικά δεν υπάρχει εναλλακτικό σχέδιο.
Καθώς θα συζητήσουμε αργότερα για τη Ρουμανία και τη Βουλγαρία, θα περιοριστώ τώρα σε λίγες σημαντικές παρατηρήσεις εις απάντηση των ερωτήσεων επί του θέματος. Ο κ. Watson και ο κ. Becsey, μεταξύ άλλων, επέμειναν σε μια ξεχωριστή προσέγγιση για τη Βουλγαρία, αφενός, και τη Ρουμανία, αφετέρου. Σε αυτό το πλαίσιο, είναι χρήσιμο να επισημάνουμε ότι, όπως γνωρίζετε, δεν μπορεί να υπάρξει διάκριση στη συμφωνία, αλλά μπορεί, εάν είναι αναγκαίο, να υπάρξει κάποια διάκριση όσον αφορά την ημερομηνία ένταξης, διότι έχει εισαχθεί και συμφωνηθεί η επιλογή, εάν υπάρχει λόγος για κάτι τέτοιο, να αποφασιστεί η αναβολή της ένταξης της εν λόγω χώρας το πολύ για ένα έτος. Αυτή είναι επίσης η απάντηση στις ερωτήσεις του κ. Eurlings, της κ. Oomen-Ruijten και του κ. Kirkhope, οι οποίοι ακόμα ανησυχούν πολύ για την κατάσταση στη Ρουμανία και τονίζουν ότι είναι σημαντικό να συνεχιστεί η άσκηση των μέγιστων πιέσεων για τις εκεί εξελίξεις. Συμμερίζομαι αυτή την άποψη, και για τον λόγο αυτόν εμείς στην Προεδρία προτείναμε να καταλήξει το Συμβούλιο στο συμπέρασμα ότι επιθυμούμε επιπλέον διατάξεις όσον αφορά την παρακολούθηση και συγκεκριμένα κριτήρια αξιολόγησης για τη Ρουμανία, από κοινού με ενδεχόμενη κύρωση, εάν είναι απαραίτητο, ετήσιας αναβολής.
Πολλοί βουλευτές αναφέρθηκαν στην Κροατία και, καθώς δεν αποτελεί ξεχωριστό θέμα στην ημερήσια διάταξη, φρονώ ότι, παρά τον θόρυβο στην αίθουσα, θα ήταν χρήσιμο να σας δώσω μια ακριβή απάντηση επ’ αυτού. Ο κ. Pinheiro και ο κ. Becsey δήλωσαν ότι η Κροατία έχει σημειώσει μεγάλη πρόοδο όσον αφορά την προσέγγισή της προς την Ευρώπη και ότι είναι μια ευρωπαϊκή χώρα. Θα ήθελα να επικροτήσω με έμφαση και τις δύο αυτές δηλώσεις. Έχει σημειωθεί μεγάλη πρόοδος και η χώρα βρίσκεται στο κέντρο της Ευρώπης. Επιπλέον, ο κ. Watson, ο κ. van den Berg και ο κ. Swoboda ορθώς επεσήμαναν ότι η πλήρης συνεργασία με το Διεθνές Ποινικό Δικαστήριο για την Πρώην Γιουγκοσλαβία (ICTY) είναι πολύ σημαντική. Θα πω στους κκ. Swoboda και Becsey ότι θα ήταν, βεβαίως, καλό εάν μπορούσαμε να κάνουμε ένα θετικό βήμα, λαμβάνοντας επίσης υπόψη την εκπλήρωση του ρόλου της Κροατίας ως μοντέλου στα Βαλκάνια. Συμφωνώ με τον κ. Swoboda ότι πρέπει να προσπαθήσουμε να λάβουμε μια θετική απόφαση. Αυτή είναι η δέσμευση της Προεδρίας και αυτό σημαίνει ότι, πράγματι, μπορούμε να αποφασίσουμε υπέρ της έναρξης των διαπραγματεύσεων στις αρχές του επόμενου έτους, με την προϋπόθεση ότι αυτές θα συνδέονται συγκεκριμένα με την πλήρη συνεργασία με το ICTY.
Άλλο ένα σημαντικό θέμα που θέσατε πολλοί εξ υμών είναι η καταπολέμηση της τρομοκρατίας, τη μεγάλη σημασία της οποίας υπογράμμισε επίσης ο Πρόεδρος Barroso και ο κ. Pinheiro, μεταξύ άλλων. Επιπλέον, ο κ. Watson, η κ. Malmström και η κ. Buitenweg ορθώς, κατά τη γνώμη μου, επεσήμαναν τη σημασία της επίτευξης ισορροπίας μεταξύ της καταπολέμησης της τρομοκρατίας και της προστασίας των θεμελιωδών δικαιωμάτων. Συμφωνώ μαζί τους και φρονώ ότι ο κ. Maaten ορθώς επεσήμανε ότι εμείς, στο πρόγραμμα της Χάγης, καταδείξαμε την επιθυμία του Συμβουλίου να διατηρήσει αυτήν την ισορροπία. Ο κ. Eurlings ρώτησε συγκεκριμένα για τρόπους απαγόρευσης οργανώσεων. Θα γνωρίζει ότι αυτή είναι ευθύνη, αρμοδιότητα, των κρατών μελών, αλλά σίγουρα θα διασφαλίσουμε την ανταλλαγή σχετικών πληροφοριών μεταξύ τους. Ο κ. Eurlings, και άλλοι, θεωρεί ότι η ανταλλαγή πληροφοριών είναι σημαντική για την καταπολέμηση της τρομοκρατίας. Είναι ο θεμέλιος λίθος αυτής της Προεδρίας και περιλαμβάνεται επίσης στην ημερήσια διάταξη του Συμβουλίου για την Πέμπτη και την Παρασκευή. Τους τελευταίους έξι μήνες, σημειώσαμε πραγματική πρόοδο καθιστώντας πιο εύκολη την ανταλλαγή ποινικών μητρώων, συγκρίνοντας μυστικές πληροφορίες και, επίσης, όσον αφορά κέντρα επιχειρήσεων και αναλύσεις κινδύνου που μπορούν να πραγματοποιηθούν σε αυτά τα κέντρα. Όπως γνωρίζετε, θα ζητήσουμε από την Επιτροπή να καταθέσει μια πιο λεπτομερή πρόταση για την ανταλλαγή πληροφοριών, όπως προβλέπεται στο πρόγραμμα της Χάγης."@el10
".
Mr President, I am grateful for the remarks made by many and of which I have taken good note in preparation for the European Council that is due to be held on Thursday and Friday. Let me start with the fundamental debate raised by a number of Members of this House, that being the debate about what the European Union is, what Europe is. I am very much at one with a number of Members, of whom Mr Watson was the first and most outspoken, who state that the European Union is not a religious community. I am also in agreement with Mr Cohn-Bendit, who pointed out that Europe is not a cultural community either. As Mr Schulz and others stated, Europe, the European Union, is a community of values. European integration is a political project rather than a religious one. In that connection, Mrs Uca made the helpful remark that, with Turkey in mind, that conclusion can also be a bridge to Islam and indeed, we can use it to illustrate that Europe is a political and not a religious project. Conversely, Turkey can use it to demonstrate that a country that is Islamic for the most part can also be a democratic and functioning constitutional state.
At the request of a number of Members, I am happy to inform you specifically of the European Council’s intention, next Thursday and Friday, to decide whether, in principle, to appoint a European human rights ambassador.
Many in this House spoke about the financial perspective. In his introductory remarks, Mr Barroso mentioned the importance of added value where the multi-annual budget and budget discipline are concerned, and he had good reason to do so, but he also expressed his concern, which was subsequently given greater emphasis by others, about the 1% approach and the importance of sufficient funding for Europe’s priorities. It is therefore useful to indicate the Council’s position on this score. We subscribe to many of the priorities mentioned here, but it remains important in every financial discussion, in addition to the priorities, to determine the posteriorities, and not only count the priorities. That is exactly what we in the Presidency have done with what we call our ‘building blocks’ approach, in which we have tried to draft a summary and compile posteriorities rather than only priorities. I can reassure a number of Members who are worried about what is going to happen on Thursday and Friday. Mrs Grossetête feared that we would be taking a decision about 1% which would not be understood by the citizens. The Council has not adopted a position on the 1%, let that be very clear. Based on the Commission proposals, which are still the guiding principle – because, after all, the new Parliament quite rightly values them greatly – the Council has simply outlined the positions of the Member States, both priorities and posteriorities, and it is on those that we will be basing our decisions.
I am keen to concur with Mr Watson in his concerns about the financial accountability and his concern about the fact that, for the tenth time now, the Court of Auditors has not issued a Statement of Assurance about expenditure. During our presidency, we have taken steps to improve that situation by means of single audits, and we will discuss this in more detail in the spring.
As far as the EU’s external policy is concerned, I think we have experienced a historic moment, one that was mentioned by many. Mr Schulz was the first one to speak about it, and was very frank, as was Mrs Napoletano. That moment had to do with Ukraine. I think that the stance that we – the European Parliament, the Commission and Council – have taken has demonstrated our ability to speak with one voice where external policy is concerned. In my view, that is a very important step in the progress we managed to bring about in the democratisation process in Ukraine. It is also a very important step toward speaking with one voice in external policy. That is a first step and we intend to take more of them on the basis of the new Treaty.
I can be brief about the next subject, namely the Lisbon strategy, which was raised by a number of Members, including Mr Maaten, Mr Kirkhope and Mr Titley. You know that this subject is not on this Council’s agenda, as it will be raised in the spring. However, we will persevere, and it is true that the implementation of the Lisbon strategy is one of the key components. As Mr Maaten and Mr Kirkhope stated, it is also true that deregulation and the reduction of the administrative burden is crucial for our competitiveness in the world.
I turn, finally, to the issue of public involvement and the importance of transparency and openness. What I should like to say to Mrs Buitenweg with regard to openness is that we have, during our presidency, tried to create more openness in the Council meetings wherever possible. In addition, a unique meeting took place in Amsterdam involving all European Affairs ministers. The whole of this meeting was public, as was an informal industrial meeting.
I should like to end on an optimistic note. Mr Maaten congratulated the presidency on promoting the public’s involvement by means of good communication. I am not certain whether it has anything to do with that, but according to the latest Eurobarometer survey, there is an increase in the public’s positive involvement. The percentage of citizens who say that EU membership is a good thing has risen from 48% to 56%. That is not enough, but is nevertheless a big step forward and I should like to end on this happy note.
In any case, I would like to thank you for your attention.
Some of you, including Mr Maaten and Mr Lehne, have spoken in explicit terms and with appreciation about the series of conferences on the nature of Europe and the essence of the values we share. One of the important lessons that we can draw from the discussion about European values and European identity is that we must, in fact, be careful about focusing on European identity. We all know, from the past century, what the adverse effects can be of an identity that has been imposed from above. We also realise that in terms of shared European values, many of those are, in fact, universal values, and we want them to be exactly that. Despite this, there are discernable European traits with regard to the way in which we apply those values, how we can invoke them and how we organise them. There are definitely specific European accents that are evident in those values, one important example being tolerance.
This brings me to the enlargement debate, which attracted many speakers, starting with the debate about Turkey. We held that debate yesterday and concluded that, because of the concerns about it, we will, in time, need to clearly demonstrate the huge advantages of the possibility of Turkey joining. Mr Schulz mentioned security as one of the advantages. Mr Watson noted that Turkey sufficiently meets the criteria, and that is also, in agreement with the Commission’s conclusion, the presidency’s position following the entry into force of the six laws. Mr Eurlings and others pointed out once again that it is important to maintain pressure on Turkey in relation to the developments needed in that country in respect of human rights, religious freedom and other political criteria. That is precisely why the presidency has decided, based on the Commission proposals, to come up with a new framework for future negotiations about accession. That framework allows for more pressure to be brought to bear and offers more guarantees for smooth progress. This so-called ‘emergency stop option’, in other words an option of suspension, offers guarantees in relation to the sensitive political criteria.
It is understandable that a number of Members of this House should, once again, have raised the issue of Cyprus. Mr Barroso included it in his introduction, and Mr Adamou and Mr Dimitrakopoulos alluded to it too. I should like to reiterate the Dutch Presidency’s key position on this score in the preparations of the Council that will be held at the end of this week. We do indeed want Turkey to recognise the fact that Cyprus is a Member of the European Union and is one of the Twenty-Five countries. We want to bring this about by getting Turkey to sign the protocol to the association agreement.
Mr van den Berg has asked specifically whether the presidency can confirm that the intention is that no accession date be set. I can confirm very emphatically that that is indeed the presidency’s intention. Another question, related to the political criteria, was whether the presidency can confirm that Turkey will not join unless it is ready. Here too, I can definitely confirm that to be the case.
Finally in connection with Turkey, I should like to raise the sensitive issue which will be discussed presently in Parliament, namely the so-called open-endedness of the negotiations. Once again, Mr van den Berg asked specifically what the presidency’s intention is. Let me make it clear once more: the presidency’s intention is that these should be accession negotiations with accession in mind. That is my first point. My second is that, following on from the Commission’s comments, it is an open-ended process. There is no guarantee as to the outcome. The third element is that European cohesion must in any event remain sufficiently guaranteed, but the Dutch Presidency’s understanding for Thursday’s and Friday’s conclusions is that there is indeed no Plan B.
Since we will be discussing Romania and Bulgaria later on, I will now confine myself to a few fundamental remarks in response to questions in this respect. Mr Watson and Mr Becsey, among others, have insisted on a separate approach for Bulgaria on the one hand and Romania on the other. In that connection, it is useful to point out that, as you know, no distinction can be drawn in the agreement, but one can, if necessary, be drawn with regard to the date of accession, because the option has been introduced and agreed, if there is cause for this, to decide to suspend accession of the country in question for one year at most. That is also the response to the questions by Mr Eurlings, Mrs Oomen-Ruijten and Mr Kirkhope, who are still deeply concerned about the situation in Romania and emphasise the importance of continuing to bring maximum pressure to bear on the developments there. I share that view, and that is why we in the Presidency have proposed that the Council should conclude that we want additional provisions in terms of monitoring and specific benchmarks for Romania, coupled with a potential sanction, if necessary, of one year’s suspension.
A number of Members have made reference to Croatia, and, as it is not a separate item on the agenda, I think that, despite the uproar in the Chamber, it would be useful to give you a precise response to this. Mr Pinheiro and Mr Becsey have indicated that Croatia has made much progress in moving closer to Europe, and that it is a European country. I should like to emphatically endorse both of these statements. Much progress has been made and the country is located in the centre of Europe. In addition, Mr Watson, Mr van den Berg and Mr Swoboda were right to point out that full cooperation with the ICTY (International Criminal Tribune for the Former Yugoslavia) is of vital importance. I would say to Mr Swoboda and to Mr Becsey that it would, of course, be good if we could make that positive step, also bearing in mind the fulfilment of Croatia’s role as a model in the Balkans. I agree with Mr Swoboda that we must try to have a positive decision. That is the presidency’s commitment and that means that indeed, we can decide in favour of opening negotiations at the beginning of next year, provided that these are specifically linked to full cooperation with the ICTY.
Another important point that many of you have raised is that of combating terrorism, the major significance of which has also been underlined by President Barroso and Mr Pinheiro, among others. In addition, Mr Watson, Mrs Malmström and Mrs Buitenweg were right, in my view, to point out the importance of striking a balance between fighting terrorism and fundamental rights. I agree with them, and I think that Mr Maarten was right to point out that we, in the Hague Programme, have demonstrated the Council’s desire to preserve that balance. Mr Eurlings specifically asked about ways of banning organisations. He will be aware that that is a responsibility, a competence, of the Member States, but we will definitely ensure that information about it is exchanged between them. Mr Eurlings, and others, see the exchange of information as crucial to the fight against terrorism. That is the cornerstone of this presidency, and is also included in the Council’s agenda for Thursday and Friday. Over these past six months, we have made concrete progress in making it easier to exchange criminal records, collating intelligence and in relation to situation centres and threat analyses that can be carried out in those centres. As you know, we will be asking the Commission to table a more detailed proposal for the exchange of information, as provided for in the Hague Programme."@en4
".
Señor Presidente, agradezco los comentarios que se han hecho aquí de los que he tomado buena nota para la preparación del Consejo Europeo que tendrá lugar el jueves y el viernes. Quiero empezar hablando sobre el debate fundamental planteado por muchos diputados a esta Cámara, el debate sobre lo que es la Unión Europea, lo que es Europa. Estoy muy de acuerdo con algunos diputados, entre ellos el señor Watson que ha sido el primero en hablar y el más franco, que afirman que la Unión Europea no es una comunidad religiosa. Estoy también de acuerdo con el señor Cohn-Bendit, que ha dicho que Europa tampoco es una comunidad cultural. Como han dicho el señor Schulz y otros oradores, Europa, la Unión Europea, es una comunidad de valores. La integración europea es un proyecto político, no un proyecto religioso. En este sentido, la señora Uca ha hecho el acertado comentario de que, pensando en Turquía, esa conclusión puede ser también un puente hacia el Islam y que podemos utilizarla para demostrar que Europa es un proyecto político y no religioso. Por su parte, Turquía puede utilizarla para demostrar que un país mayoritariamente islámico puede ser también un Estado democrático y constitucional que funcione.
Me complace informarles, a petición de varios diputados a esta Cámara, sobre la intención del Consejo Europeo que se celebrará el jueves y el viernes próximos de decidir sobre el posible nombramiento de un embajador europeo de los derechos humanos.
Muchas de las intervenciones se han referido a las perspectivas financieras. En su introducción, el señor Barroso ha mencionado la importancia del valor añadido en lo tocante al presupuesto plurianual y a la disciplina presupuestaria, y tenía buenas razones para hacerlo, pero también ha expresado su preocupación, en la que posteriormente han incidido otros oradores, por el enfoque del 1% y la importancia de que se destine financiación suficiente a las prioridades de Europa. Por lo tanto, conviene explicar la posición del Consejo a este respecto. Suscribimos muchas de las prioridades aquí mencionadas, pero en todo debate financiero sigue siendo importante, además de las prioridades, determinar las posteridades y no contar solo con las prioridades. Eso es exactamente lo que hemos hecho en la Presidencia con lo que llamamos nuestro enfoque basado en «
», con el que hemos tratado de elaborar un resumen y recopilar las posteridades en lugar de fijarnos únicamente en las prioridades. Puedo tranquilizar a los diputados que están preocupados por lo que va a pasar el jueves y el viernes. La señora Grossetête teme que se tome una decisión sobre el 1% que los ciudadanos no comprendan. El Consejo no ha tomado una decisión sobre el 1%, que quede claro. Basándose en las propuestas de la Comisión, que siguen siendo el principio rector –porque, después de todo, el nuevo Parlamento las valora muy positivamente, y con razón– el Consejo se ha limitado a esbozar las posiciones de los Estados miembros, tanto en relación con las prioridades como las posteridades, y es en estas posiciones en las que basaremos nuestras decisiones.
Coincido con el señor Watson en su preocupación por la responsabilidad financiera y en la preocupación que le produce que, por décima vez consecutiva, el Tribunal de Cuentas no haya podido emitido una declaración de fiabilidad positiva sobre el gasto. Durante nuestra Presidencia, hemos tomado medidas para mejorar esta situación con la realización de auditorías únicas, y debatiremos esta cuestión con más detalle en primavera.
En lo que respecta a la política exterior de la Unión Europea, creo que hemos vivido un momento histórico, como se ha dicho en muchas de las intervenciones. El señor Schulz ha sido el primero en hablar de ello, y ha sido muy sincero, al igual que la señora Napoletano. Ese momento tenía que ver con Ucrania. Creo que la posición que hemos adoptado –el Parlamento Europeo, la Comisión y el Consejo– ha sido una prueba de nuestra capacidad para hablar con una sola voz en el ámbito de la política exterior. A mi juicio, ese es un paso muy importante en el progreso que hemos conseguido llevar al proceso de democratización de Ucrania. También es un paso muy importante para que aprendamos a hablar con una sola voz en política exterior. Este es el primer paso, pero tenemos la intención de dar muchos más sobre la base del nuevo Tratado.
Voy a ser breve sobre el próximo tema, la Estrategia de Lisboa, que han mencionado varios diputados, entre ellos el señor Maaten, el señor Kirkhope y el señor Titley. Saben que este tema no está en el orden del día del Consejo, ya que se abordará en primavera. Pero vamos a seguir trabajando en él, y es cierto que la aplicación de la estrategia de Lisboa es uno de los aspectos principales. Como han dicho el señor Maaten y el señor Kirkhope, también es cierto que la desregulación y la reducción de la carga administrativa son medidas esenciales para nuestra competitividad en el mundo.
Quiero tratar, por último, la cuestión de la participación de los ciudadanos y la importancia de la transparencia y la apertura. Lo que quiero decirle a la señora Buitenweg en lo tocante a la apertura es que, durante nuestra Presidencia, hemos tratado de crear más apertura en las reuniones del Consejo siempre que ha sido posible. Además, en Amsterdam se celebró una reunión sin precedentes en la que participaron todos los ministros de Asuntos Exteriores. Toda la reunión fue pública, al igual que el encuentro informal con la industria.
Quiero finalizar con una nota de optimismo. El señor Maaten ha felicitado a la Presidencia por promover la participación de los ciudadanos a través de una buena comunicación. No estoy seguro de que tenga nada que ver con eso, pero según el último Eurobarómetro, ha aumentado la percepción positiva de los ciudadanos. El porcentaje de ciudadanos que dicen que ser miembro de la Unión Europea es positivo ha pasado del 48% al 56%. Ese porcentaje no es suficiente, pero sí es un gran paso adelante y quiero acabar citando este dato positivo.
En cualquier caso, les agradezco su atención.
Algunos de ustedes, entre ellos el señor Maaten y el señor Lehne, han hablado explícita y positivamente sobre la serie de conferencias sobre la naturaleza de Europa y la esencia de los valores que compartimos. Una de las importantes lecciones que podemos sacar del debate sobre los valores europeos y la identidad europea es que, en realidad, tenemos que ser prudentes cuando hablamos de identidad europea. Todos aprendimos el siglo pasado cuán peligrosos efectos pueden derivarse de una identidad impuesta desde arriba. También nos damos cuenta de que muchos de los valores compartidos por los europeos son, en realidad, valores universales, y eso es exactamente lo que queremos que sean. No obstante, se pueden encontrar rasgos europeos distintivos en la forma de aplicar esos valores, en cómo los invocamos y cómo los organizamos. Hay, sin duda alguna, acentos europeos específicos que se aprecian en esos valores, y la tolerancia es un buen ejemplo de ello.
Esto me lleva al debate sobre la ampliación, que ha atraído a muchos oradores, empezando por el debate sobre Turquía. Celebramos ese debate ayer y llegamos a la conclusión de que, como consecuencia de las dudas que suscita, a su debido tiempo tendremos que demostrar claramente las enormes ventajas de la adhesión de Turquía. El señor Schulz mencionó la seguridad como una de esas ventajas. El señor Watson destacó que Turquía cumple suficientemente los criterios y esa es también, de acuerdo con las conclusiones de la Comisión, la posición de la Presidencia tras la entrada en vigor de las seis leyes. Tanto el señor Eurlings como otros diputados han vuelto a recalcar la importancia de mantener la presión sobre Turquía en relación con los progresos que ese país debe hacer en el ámbito de los derechos humanos, la libertad religiosa y otros criterios políticos. Precisamente por eso, la Presidencia ha decidido, sobre la base de las propuestas de la Comisión, elaborar un nuevo marco para las futuras negociaciones de adhesión. Dicho marco permite aplicar más presión y ofrece más garantías de progreso sin contratiempos. Esta llamada «opción de parada de emergencia», en otras palabras, una opción de suspensión, ofrece garantías en relación con los criterios políticos más delicados.
Es comprensible que varios diputados a esta Cámara hayan vuelto a sacar el tema de Chipre. El señor Barroso lo incluyó en su introducción, y los señores Adamou y Dimitrakopoulos también han aludido a él. Quiero reiterar la posición clave de la Presidencia neerlandesa a este respecto en los preparativos del Consejo que se celebrará a finales de esta semana. Desde luego, queremos que Turquía reconozca a Chipre como un miembro de la Unión Europea y como uno de los veinticinco países que la componen. Queremos conseguir este objetivo haciendo que Turquía firme el protocolo del acuerdo de asociación.
El señor van den Berg ha preguntado específicamente si la Presidencia puede confirmar que no tiene intención de fijar una fecha de adhesión. Puedo confirmar con toda rotundidad que, efectivamente, esa es la intención de la Presidencia. Otra pregunta, relacionada con los criterios de adhesión, ha sido si la Presidencia puede confirmar que Turquía no va a entrar en la Unión salvo que esté preparada para ello. También en este caso, confirmo que esa es nuestra intención.
Para terminar con la cuestión de Turquía, quiero sacar el peliagudo tema que se está debatiendo en este momento en el Parlamento: el llamado «final abierto» de las negociaciones. De nuevo, el señor van den Berg ha pedido conocer cuál es la intención concreta de la Presidencia. Hablaré claro una vez más: la intención de la Presidencia es que estas negociaciones de adhesión tengan como objetivo último la adhesión. Eso es lo primero que quiero decir. Lo segundo es que, como ha dicho la Comisión, se trata de un proceso de final abierto. No hay garantías sobre su desenlace. El tercer elemento es que la cohesión europea debe estar suficientemente garantizada en todo momento, pero, por lo que la Presidencia neerlandesa sabe de las conclusiones de la cumbre del jueves y el viernes, es cierto que no hay un Plan B.
Puesto que vamos a hablar sobre Rumanía y Bulgaria más tarde, ahora me voy a limitar a hacer unos breves comentarios fundamentales en respuesta a las preguntas planteadas a este respecto. El señor Watson y el señor Becsey, entre otros, han insistido en que se estudien por separado los casos de Bulgaria y Rumanía. En este sentido, conviene recordar que, como ustedes saben, no se puede hacer ninguna distinción en el acuerdo, pero sí se puede, si es necesario, realizar una distinción con respecto a la fecha de adhesión, porque se ha introducido y acordado la opción, si está justificada, de decidir suspender la adhesión del país en cuestión durante un máximo de un año. Con eso respondo también a las preguntas del señor Eurlings, la señora Oomen-Ruijten y el señor Kirkhope, que siguen estando muy preocupados por la situación en Rumanía y que insisten en la importancia de seguir imponiendo la máxima presión posible para conseguir avances en ese país. Comparto esa opinión, y por eso la Presidencia ha propuesto que el Consejo incluya en sus conclusiones nuestro deseo de que se tomen medidas adicionales en cuanto al seguimiento y la elaboración de criterios de referencia específicos para Rumanía, además de una posible sanción, si fuera necesaria, de un año de suspensión.
Varios diputados han hecho referencia a Croacia y, puesto que no consta como punto independiente en el orden del día, creo que, a pesar de las protestas de la Cámara, es conveniente que les dé una respuesta precisa a esto. El señor Pinheiro y el señor Becsey han dicho que Croacia ha avanzado mucho en su acercamiento a Europa y que es un país europeo. Quiero hacer constar todo mi apoyo a esas dos opiniones. Efectivamente, se han realizado muchos avances y el país está situado en el centro de Europa. Además, el señor Watson, el señor van den Berg y el señor Swoboda tienen razón al decir que la plena cooperación con el Tribunal Penal Internacional para la Antigua Yugoslavia es de vital importancia. Quiero decir al señor Swoboda y al señor Becsey que, por supuesto, sería bueno que pudiéramos dar un paso positivo, teniendo también en cuenta el papel de Croacia como modelo en los Balcanes. Estoy de acuerdo con el señor Swoboda en que debemos tratar de tomar una decisión positiva. Ese es el compromiso de la Presidencia, lo que significa que efectivamente podemos decidirnos a iniciar las negociaciones a principios del año que viene, siempre que se vinculen expresamente a la plena colaboración con el Tribunal Penal Internacional para la Antigua Yugoslavia.
Otra importante cuestión que han tocado muchos de ustedes es la de la lucha contra el terrorismo, cuya enorme importancia ha sido destacada también por el Presidente Barroso y por el señor Pinheiro, entre otros. Además, el señor Watson, la señora Malmström y la señora Buitenweg tenían razón, a mi juicio, cuando insisten en la importancia de conseguir un equilibrio entre la lucha contra el terrorismo y los derechos fundamentales. Estoy de acuerdo con ellos y creo que el señor Maarten tiene razón al señalar que, en el Programa de La Haya, hemos demostrado el deseo del Consejo de mantener ese equilibrio. El señor Eurlings ha preguntado concretamente por las fórmulas para prohibir organizaciones. Seguro que sabe que esa es una responsabilidad y una competencia de los Estados miembros, pero desde luego vamos a asegurarnos de que intercambien información al respecto. El señor Eurlings y otros oradores consideran que el intercambio de información es crucial en la lucha contra el terrorismo. Ese aspecto es la piedra angular de esta Presidencia, y también figura en el orden del día del Consejo que tendrá lugar el jueves y el viernes. En los últimos seis meses hemos hecho avances concretos en lo que se refiere al intercambio de antecedentes penales cotejando información de los servicios de inteligencia, y a los centros de situación y los análisis de amenazas que se realizan en esos centros. Como saben ustedes, vamos a solicitar a la Comisión que presente una propuesta más detallada de intercambio de información, tal como se estipula en el Programa de La Haya."@es20
"Voorzitter, dank voor de opmerkingen die door velen gemaakt zijn en waar ik ter voorbereiding van de komende Europese Raad van donderdag en vrijdag goede nota van neem. Laat ik beginnen met de principiële discussie waar een aantal leden van dit Parlement over heeft gesproken, namelijk de discussie over de vraag wat de Europese Unie, wat Europa is. Ik ben het zeer eens met een aantal leden - de heer Watson was daar het eerst en het meest uitgesproken in - dat de Europese Unie geen religieuze gemeenschap is. Ik ben het ook eens met de heer Cohn-Bendit die aangaf dat Europa ook geen culturele gemeenschap is. Europa, de Europese Unie, is, zoals de heer Schulz en anderen zeiden, een waardengemeenschap. De Europese integratie is geen religieus, maar een politiek project. In dit verband was het een aardige opmerking van mevrouw Uca die, kijkend naar Turkije, stelde dat deze conclusie ook een brug kan zijn naar de islam en dat wij daarmee inderdaad kunnen laten zien dat Europa een politiek en geen religieus project is. Omgekeerd kan Turkije daarmee laten zien dat ook een land dat voor het overgrote deel islamitisch is een democratische en functionerende rechtsstaat kan zijn.
Omdat het door een aantal van de leden is gevraagd, meld ik graag concreet dat de Europese Raad wat betreft de mensenrechten het voornemen heeft om aanstaande donderdag en vrijdag het principebesluit te nemen over de aanstelling van een Europese mensenrechtenambassadeur.
Over de financiële vooruitzichten is door velen in dit Parlement gesproken. De heer Barroso heeft in zijn inleidende opmerkingen terecht gesproken over het belang van de toegevoegde waarde als het gaat over de meerjarenbegroting en de begrotingsdiscipline. Anderzijds heeft hij ook zijn bezorgdheid uitgesproken over de 1%-benadering en het belang van voldoende geld voor de prioriteiten van Europa. Velen na hem hebben dat onderstreept. Het is dan ook goed om aan te geven wat de positie van de Raad op dit punt is. Wij onderschrijven veel van de hier genoemde prioriteiten, maar het blijft van belang om bij elke financiële discussie naast de prioriteiten ook de posterioriteiten te bepalen en niet alleen de prioriteiten op te tellen. Dat is wat wij als voorzitterschap hebben gedaan in onze zogenaamde
benadering, waarin wij een overzicht hebben proberen te maken en niet alleen de prioriteiten optellen, maar ook de posterioriteiten. Ik kan een aantal leden die zich zorgen maakten over wat er donderdag en vrijdag gaat gebeuren, gerust stellen. Mevrouw Grossetête vreesde dat wij een besluit zouden nemen over 1%, hetgeen niet begrepen zou worden door de burgers. De Raad heeft echter geen standpunt over de 1%, laat dat zeer duidelijk zijn. De Raad heeft juist op basis van de voorstellen van de Commissie - dit is en blijft namelijk het uitgangspunt, want daar wordt terecht door het nieuw Parlement aan gehecht - de posities van de lidstaten, dus zowel de prioriteiten als de posterioriteiten, in kaart gebracht en daarover zullen wij besluiten.
Ik hecht eraan de heer Watson bij te vallen in zijn zorgen over de financiële verantwoording en zijn zorg over het feit dat de Rekenkamer nu al voor de tiende keer geen goedkeurende verklaring over de uitgaven heeft afgegeven. Wij hebben gedurende ons voorzitterschap stappen gezet ter verbetering van deze situatie met behulp van
en wij zullen hier in het voorjaar nader over komen te spreken.
Wat betreft het buitenlands beleid van de Europese Unie hebben wij, denk ik, een belangrijk moment meegemaakt en dat werd door velen hier genoemd. De heer Schulz was daar als eerste zeer uitgesproken over, evenals mevrouw Napoletano. Dat betrof de Oekraïne. Ik denk dat wij - het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad - met onze opstelling hebben kunnen laten zien dat wij in staat zijn om met één stem te spreken als het gaat om het buitenlands beleid. Ik vind dat een zeer belangrijke stap als het gaat om de vorderingen die wij daarmee hebben kunnen bewerkstelligen in de democratiseringsontwikkelingen in de Oekraïne. Ik vind het ook een zeer belangrijke stap op weg naar het spreken met één stem in het buitenlands beleid. Dit is een eerste stap en wij zijn voornemens om op basis van het nieuwe Verdrag verdere stappen te zetten.
Over het volgende punt kan ik vrij kort zijn. Dat betreft de Lissabon-strategie, waarover een aantal leden, de heren Maaten, Kirkhope en Titley, heeft gesproken. U weet dat dit onderwerp in het voorjaar in de Raad aan de orde komt en niet geagendeerd staat voor deze Raad. Wij gaan echter wel door en het is waar dat de implementatie van de Lissabon-strategie één van de kernelementen is. Het is ook waar, zoals de heer Maaten en de heer Kirkhope zeiden, dat deregulering en vermindering van administratieve-lastendruk cruciaal is voor onze concurrentiepositie in de wereld.
Tot slot het punt van de betrokkenheid van de burger en het belang van transparantie en openbaarheid. Wat ik tegen mevrouw Buitenweg ten aanzien van openbaarheid wil zeggen is dat wij tijdens ons voorzitterschap waar dat mogelijk was meer openbaarheid hebben betracht bij de Raadsvergaderingen. Ook heeft er in Amsterdam een unieke bijeenkomst plaatsgevonden met alle bewindspersonen voor Europese zaken. Deze gehele bijeenkomst heeft in het openbaar plaatsgevonden, evenals een informele industriële bijeenkomst.
Ik wil graag eindigen met een hoopvol bericht. De heer Maaten maakte het voorzitterschap complimenten voor het bevorderen van de betrokkenheid van de burger door goede communicatie. Of het daarmee te maken heeft durf ik niet zeker te zeggen, maar we zien wel dat de laatste Eurobarometer een stijging te zien geeft van de positieve betrokkenheid van burgers. Het percentage burgers dat zegt het EU-lidmaatschap een goede zaak te vinden, is gestegen van 48% naar 56%. Dat is niet genoeg, maar wel een mooie stap vooruit en met met deze hoopvolle opmerking wil ik graag afsluiten.
Dank u wel Voorzitter voor in ieder geval uw aandacht.
Enkelen hebben expliciet en met waardering gesproken over de serie conferenties over de vraag wat Europa is en wat de waarden zijn die wij delen. De heren Maaten en Lehne hebben daarover gesproken. Een van de belangrijke lessen die wij uit de discussie over Europese waarden en de Europese identiteit kunnen trekken, is dat wij juist voorzichtig moeten zijn met ons te concentreren op de Europese identiteit. Wij weten na de afgelopen eeuw allemaal tot welke negatieve gevolgen een van bovenaf opgelegde identiteit kan leiden. Ook wat betreft gedeelde Europese waarden realiseren wij ons dat veel van de waarden die wij delen juist universele waarden zijn en wij willen ook dat ze dat zijn. Desalniettemin zijn er Europese karaktertrekken te herkennen in de wijze waarop wij met die waarden omgaan, hoe wij ze kunnen inroepen en hoe wij ze organiseren. Er zijn wel degelijk specifieke Europese accenten aan te wijzen in deze waarden. Bijvoorbeeld, om een heel belangrijke te noemen, tolerantie.
Dat brengt mij op de uitbreidingsdiscussie waar velen over gesproken hebben, te beginnen bij het debat over Turkije. Wij hebben dat debat gisteren gevoerd en geconcludeerd dat wij behalve de zorgen ook de grote voordelen van een mogelijke toetreding van Turkije op termijn duidelijk moeten laten zien. Een van de voordelen is genoemd door de heer Schulz en dat is veiligheid. De heer Watson merkte op dat Turkije in voldoende mate voldoet aan de criteria en dat is ook, in overeenstemming met de conclusie van de Commissie, de positie van het voorzitterschap na de inwerkingtreding van de zes wetten. De heer Eurlings en anderen hebben er opnieuw op gewezen dat het belangrijk is druk op Turkije te blijven uitoefenen ten behoeve van de ontwikkelingen die nodig zijn in dat land. Het gaat daarbij om mensenrechten, godsdienstvrijheid en andere politieke criteria. Juist daarom kiest het voorzitterschap ervoor om op basis van de voorstellen van de Commissie met een nieuw kader voor komende onderhandelingen over toetreding te komen.Dat kader maakt meer druk mogelijk en biedt meer garanties voor een goed verloop. Juist op het punt van de gevoelige politieke criteria biedt die zogenaamde "noodremmogelijkheid", die opschortingsmogelijkheid, garanties.
Om begrijpelijke redenen is door een aantal leden van dit Parlement opnieuw de kwestie-Cyprus aan de orde gesteld. De heer Barroso noemde het in zijn inleidende woorden, evenals de heren Adamou en Dimitrakopoulos. Ik wil nog een keer duidelijk herhalen wat de inzet van het Nederlandse voorzitterschap op dit punt in de voorbereiding van de Raad van eind deze week is. Wij willen inderdaad een erkenning door Turkije van het feit dat Cyprus lid is van de Europese Unie en een van de 25 landen is. Dat willen wij bewerkstelligen via de ondertekening door Turkije van het protocol bij het associatieverdrag.
Door de heer van den Berg is expliciet gevraagd of het voorzitterschap kan bevestigen dat de inzet is dat er geen einddatum wordt genoemd voor de toetreding. Heel nadrukkelijk: dat is inderdaad de inzet van het voorzitterschap. Een andere vraag, toegespitst op de politieke criteria, was of het voorzitterschap kan bevestigen dat Turkije niet toetreedt als het niet klaar is. Ook dat bevestig ik graag met nadruk. Dan treedt Turkije niet toe.
Tot slot in verband met Turkije het belangrijke en gevoelige punt dat in het Parlement zo dadelijk weer aan de orde zal komen, namelijk het zogenaamde open-eindekarakter van de onderhandelingen met Turkije. Ook hier expliciet de vraag van de heer van den Berg: wat is de inzet van het voorzitterschap? Laat ik het nog een keer duidelijk zeggen: de inzet van het voorzitterschap is dat het gaat om toetredingsonderhandelingen, en toetredingsonderhandelingen zijn gericht op toetreding. Dat is punt een. Ten tweede, aansluitend op de opmerkingen van de Commissie, het is een open-eindeproces. Er is geen garantie voor wat betreft de uitkomst. Het derde element is dat de Europese verbondenheid in alle gevallen voldoende gegarandeerd moet blijven, maar de inzet van het Nederlandse voorzitterschap voor de conclusies van donderdag en vrijdag is: wij hebben inderdaad geen plan B.
Over Roemenië en Bulgarije spreken wij later. Ik beperk mij nu tot enkele principiële opmerkingen naar aanleiding van de vragen. Onder andere de heren Watson en Becsey hebben aangedrongen op een aparte benadering van Bulgarije enerzijds en Roemenië anderzijds. In dat verband is het goed om erop te wijzen dat zoals u weet, er niet in het verdrag, maar wel ten aanzien van het moment van toetreding indien nodig onderscheid gemaakt kan worden, omdat de mogelijkheid is geïntroduceerd en afgesproken om, als daar redenen voor zijn, over te gaan tot maximum een jaar uitstel voor het desbetreffende land. Dat is ook meteen het antwoord op de vraag van de heer Eurlings, mevrouw Oomen-Ruijten en de heer Kirkhope, die zich nog steeds grote zorgen maken over de situatie in Roemenië en benadrukken hoe belangrijk het is maximale druk op de ontwikkelingen in Roemenië te houden. Daar ben ik het mee eens en daarom hebben wij als voorzitterschap voorgesteld ook in de Raad te concluderen dat wij extra voorzieningen wat betreft monitoring en concrete
voor Roemenië willen, gekoppeld aan die sanctiemogelijkheid van, indien nodig, maximum één jaar uitstel.
Kroatië is door een aantal leden genoemd en staat niet apart op de agenda, dus ik denk dat ik ondanks het rumoer in de zaal er goed aan doe u daar een zorgvuldig antwoord op te geven. De heren Pinheiro en Becsey hebben aangegeven dat Kroatië ver gevorderd is in zijn ontwikkelingen richting Europa en dat het een Europees land is. Beide wil ik met nadruk bevestigen. Er is grote vooruitgang geboekt en het land ligt in het centrum van Europa. Daarnaast is er terecht door de heren Watson, van den Berg en Swoboda op gewezen dat volledige samenwerking met het ICTY van zeer groot belang is. Natuurlijk zou het goed zijn, en dat zeg ik tegen de heren Swoboda en Becsey, als we die positieve stap kunnen zetten, ook vanwege de voorbeeldfunctie die Kroatië daarmee op de Balkan zou kunnen vervullen. Ik ben het eens met de heer Swoboda dat wij moeten proberen die beslissing positief te laten zijn. Dat is de inzet van het voorzitterschap en dat betekent dat wij inderdaad positief kunnen besluiten ten aanzien van het begin van onderhandelen, begin volgend jaar. Maar wel uitdrukkelijk gekoppeld aan volledige samenwerking met het ICTY.
Een ander belangrijk punt dat door velen van u naar voren is gebracht, is het punt van de terrorismebestrijding. Het grote belang daarvan is ook onderstreept door de heren Barroso en Pinheiro en anderen. Daarnaast is door de heer Watson, mevrouw Malmström en mevrouw Buitenweg gewezen - en ik denk terecht - op het belang van een evenwicht tussen bestrijding van terrorisme en de grondrechten. Ik ben het daarmee eens en ik denk dat de heer Maaten er terecht op heeft gewezen dat wij in het Haags programma hebben laten zien dat de Raad dat evenwicht ook wenst te bewaren. De heer Eurlings vroeg concreet nog naar de mogelijkheden voor het verbieden van organisaties. Hij zal ook weten dat dit een verantwoordelijkheid, een bevoegdheid, is van de lidstaten, maar wij zorgen wel degelijk voor informatie-uitwisseling tussen lidstaten op dit punt. Cruciaal bij de bestrijding van terrorisme, dat werd door de heer Eurlings en anderen genoemd, is de uitwisseling van gegevens. Dat is een kernpunt van dit voorzitterschap en staat ook op de agenda van de Raad voor donderdag en vrijdag. Wij hebben in dit halfjaar concrete vooruitgang geboekt bij het gemakkelijker maken van de uitwisseling van strafrechtregisters, bij het bundelen van
en als het gaat om
en de dreigingsanalyses die daar gemaakt kunnen worden. Wij zullen, zoals u weet, de Commissie vragen te komen met een nader voorstel voor informatie-uitwisseling, zoals ook voorzien in het Haags programma."@et5
".
Arvoisa puhemies, kiitän monien esittämistä huomioista, jotka olen pannut tarkkaan merkille torstaina ja perjantaina pidettävää Eurooppa-neuvostoa silmällä pitäen. Aluksi kommentoin joidenkin parlamentin jäsenten käynnistämää perusluonteista keskustelua siitä, mikä Euroopan unioni on, mikä Eurooppa on. Olen vahvasti samaa mieltä kuin ne monet parlamentin jäsenet – jäsen Watson ensimmäisenä ja suorapuheisimpana – jotka totesivat, ettei Euroopan unioni ole uskonnollinen yhteisö. Olen myös yhtä mieltä jäsen Cohn-Benditin kanssa siitä, ettei Eurooppa liioin ole kulttuuriyhteisö. Kuten jäsen Schulz ja muut totesivat, Eurooppa, Euroopan unioni, on arvoyhteisö. Euroopan yhdentyminen ei ole uskonnollinen, vaan poliittinen hanke. Siinä yhteydessä jäsen Uca huomautti selventävästi Turkkiin viitaten, että liittymisneuvottelujen aloittaminen voi myös olla silta islamiin, ja voimmekin näin osoittaa Euroopan olevan poliittinen, ei uskonnollinen hanke. Turkki voi puolestaan käyttää sitä osoittaakseen, että valtaosaltaan islamilainen maa voi myös olla demokraattinen ja toimiva oikeusvaltio.
Olen iloinen voidessani useiden parlamentin jäsenten pyynnöstä ilmoittaa Eurooppa-neuvoston aikovan ensi torstaina tai perjantaina päättää periaatteessa siitä, nimitetäänkö EU:lle ihmisoikeuslähettiläs.
Monet puhujat ovat käsitelleet rahoitusnäkymiä. Alkupuheenvuorossaan puheenjohtaja Barroso huomautti – hyvällä syyllä – kuinka tärkeä seikka eurooppalainen lisäarvo on monivuotisen talousarvion ja budjettikurin kannalta, mutta hän sanoi myös olevansa huolissaan yhden prosentin lähestymistavasta sekä rahoituksen riittävyydestä EU:n painopistealueille. Tätä painottivat myöhemmin myös muut puhujat. Siksi onkin hyvä ilmaista neuvoston kanta tähän asiaan. Kannatamme useita täällä mainittuja painopistealueita, mutta jokaisessa rahoituskeskustelussa on hyvä määritellä painopistealueiden lisäksi alueet, jotka eivät ole ensisijaisia. Juuri näin puheenjohtajavaltio Alankomaat on tehnyt niin kutsuttua "building blocks" -menetelmää käyttäen. Siinä pyritään laatimaan yhteenveto ja kokoamaan luettelo vähemmän tärkeistä alueista painopistealueiden lisäksi. Voin rauhoitella niitä parlamentin jäseniä, jotka ovat huolissaan siitä, mitä torstaina ja perjantaina tapahtuu. Jäsen Grossetête pelkäsi, että yhdestä prosentista tehdään päätös, jota kansalaiset eivät ymmärrä. Tehtäköön täysin selväksi, että neuvostolla ei ole kantaa yhden prosentin kokonaistavoitteeseen. Neuvosto on vain hahmotellut niin painopistealueita kuin vähemmän tärkeitäkin alueita koskevat jäsenvaltioiden kannat käyttäen ohjenuoranaan komission ehdotuksia – sillä uusi parlamenttihan aivan oikeutetusti arvostaa niitä suuresti – ja teemme päätöksemme aikanaan niiden perusteella.
Olen ehdottomasti yhtä huolissani kuin jäsen Watson taloudellisesta vastuusta ja siitä, että tilintarkastustuomioistuin on jo kymmenennen kerran jättänyt antamatta lausuman tilien luotettavuudesta. Olemme ryhtyneet toimenpiteisiin parantaaksemme tilannetta yhtenäisen tarkastusmallin avulla, ja keskustelemme tästä yksityiskohtaisemmin keväällä.
EU:n ulkopolitiikassa olemme mielestäni kokeneet historiallisen hetken, jonka monet mainitsivat. Jäsen Schulz mainitsi sen ensin hyvin suorapuheisesti, kuten jäsen Napoletanokin. Hetki koski Ukrainaa. Mielestäni linja, jonka me – Euroopan parlamentti, komissio ja neuvosto – olemme omaksuneet, on osoittanut, että kykenemme puhumaan ulkopolitiikasta yhdellä äänellä. Pidän sitä tärkeänä askelena edistyksessä, jonka olemme saaneet aikaan Ukrainan demokratisoitumisprosessissa. Se on myös tärkeä askel kohti yhdellä äänellä puhumista ulkopolitiikasta. Se on ensimmäinen askel, ja aiomme ottaa niitä lisää uuden perussopimuksen myötä.
Seuraavasta aiheesta eli Lissabonin strategiasta voin puhua lyhyesti. Sen ottivat esille useat parlamentin jäsenet, mukaan lukien jäsenet Maaten, Kirkhope ja Titley. Tiedätte, että aihe ei ole tämän neuvoston asialistalla, sillä se otetaan esille keväällä. Emme kuitenkaan aio antaa periksi, ja on totta, että Lissabonin strategian täytäntöönpano on keskeisiä osa-alueita. Kuten jäsenet Maaten ja Kirkhope totesivat, on myös totta, että sääntelyn purkaminen ja hallinnollisen rasituksen keventäminen ovat ratkaisevia maailmanlaajuisen kilpailukykymme kannalta.
Puheenvuoroni päätteeksi käsittelen yleisön osallistumista ja avoimuuden tärkeyttä. Haluaisin sanoa jäsen Buitenwegille, että olemme puheenjohtajakaudellamme yrittäneet lisätä neuvoston istuntojen avoimuutta aina kun se on ollut mahdollista. Lisäksi Amsterdamissa pidettiin ainutlaatuinen kokous, jossa olivat läsnä kaikki Eurooppa-ministerit. Tämä kokous oli täysin julkinen, kuten myös yksi epävirallinen teollisuuskokous.
Haluaisin lopettaa optimistiseen sävyyn. Jäsen Maaten onnitteli puheenjohtajavaltiota yleisön aktiivisuuden lisäämisestä hyvän viestinnän avulla. En ole varma, onko sillä mitään tekemistä tämän asian kanssa, mutta viimeisimmän Eurobarometri-selvityksen mukaan yleisön positiivinen osallistuminen on lisääntynyt. EU:n jäsenyyttä hyvänä asiana pitävien osuus kansalaisista on noussut 48 prosentista 56 prosenttiin. Se ei vielä riitä, mutta on kuitenkin suuri askel eteenpäin, ja haluaisin päättää puheenvuoroni tähän myönteiseen tietoon.
Haluan joka tapauksessa kiittää teitä tarkkaavaisuudestanne.
Jotkut teistä, esimerkiksi jäsenet Maaten ja Lehne, mainitsivat erityisesti arvostavansa keskustelujen sarjaa, joka käsitteli Euroopan unionin luonnetta ja yhteisten arvojemme perusolemusta. Eurooppalaisia arvoja ja identiteettiä käsittelevästä keskustelusta voidaan tehdä se tärkeä johtopäätös, että meidän on itse asiassa oltava varovaisia puhuessamme eurooppalaisesta identiteetistä. Viime vuosisadan kokemukset opettivat meille kaikille, minkälaisia negatiivisia vaikutuksia ylhäältä päin annetulla identiteetillä voi olla. Ymmärrämme myös, että monet yhteisistä eurooppalaisista arvoista ovat itse asiassa universaaleja arvoja, ja juuri sellaisia haluammekin niiden olevan. Tästä huolimatta tavassa, jolla sovellamme näitä arvoja, vetoamme niihin ja järjestämme ne, on havaittavissa selviä eurooppalaisia piirteitä. Niissä on kiistatta nähtävissä eurooppalaisia korostuksia, joista yksi keskeinen esimerkki on suvaitsevaisuus.
Tästä pääsenkin laajentumiskeskusteluun, johon monet puhujat osallistuivat, ja aloitan Turkista. Turkkia koskeva keskustelu käytiin eilen, ja siinä päädyttiin toteamaan, että asian herättämän huolen vuoksi meidän on ennemmin tai myöhemmin selvästi osoitettava, mitä valtavia etuja Turkin mahdollisesta liittymisestä on. Jäsen Schulz mainitsi turvallisuuden yhtenä näistä eduista. Jäsen Watson totesi Turkin täyttävän kriteerit riittävässä määrin, ja se on myös komission päätelmien mukaisesti neuvoston kanta sen jälkeen, kun komission kertomuksessa mainitut kuusi lakia ovat tulleet voimaan. Jäsen Eurlings ja muut huomauttivat jälleen kerran, että on tärkeää jatkuvasti painostaa Turkkia kohentamaan ihmisoikeuksien ja uskonnonvapauden kunnioittamista ja muita poliittisia kriteerejä. Juuri tästä syystä puheenjohtajavaltio on päättänyt komission ehdotusten mukaisesti ottaa käyttöön uudet neuvottelukehykset tulevia liittymisneuvotteluja varten. Niihin sisältyy mahdollisuus lisätä painostusta, ja ne tarjoavat enemmän takeita sujuvasta etenemisestä. Tämä niin kutsuttu "hätäpysäytysvaihtoehto" eli mahdollisuus keskeyttää neuvottelut on tae suhteessa arkaluonteisiin poliittisiin kriteereihin.
Jotkut parlamentin jäsenet ottivat ymmärrettävästi jälleen kerran esille Kyproksen kysymyksen. Se sisältyi komission puheenjohtajan Barroson alkupuheenvuoroon, ja siihen viittasivat myös jäsenet Adamou ja Dimitrakopoulos. Haluan toistaa puheenjohtajavaltio Alankomaiden keskeisen kannan tähän asiaan valmisteltaessa loppuviikolla pidettävää Eurooppa-neuvostoa. Me todella haluamme Turkin tunnustavan Kyproksen Euroopan unionin jäsenvaltioksi ja yhdeksi sen muodostavista 25 valtiosta. Tähän aiomme päästä saamalla Turkin allekirjoittamaan assosiaatiosopimuksen pöytäkirjan.
Jäsen van den Berg kysyi nimenomaisesti, voiko puheenjohtajavaltio vahvistaa, ettei aikomuksena ole määrätä liittymisajankohtaa. Voin erittäin painokkaasti vahvistaa, että puheenjohtajavaltiolla ei todellakaan ole tällaista aikomusta. Toisessa, poliittisiin kriteereihin liittyvässä kysymyksessä puheenjohtajavaltiota pyydettiin vahvistamaan, ettei Turkki liity ellei se ole valmis. Tämänkin voin ehdottomasti vahvistaa.
Haluaisin ottaa vielä esille Turkkia koskevan arkaluonteisen kysymyksen, josta keskustellaan pian parlamentissa – nimittäin sen, että neuvottelut ovat avoin prosessi, jonka lopputulosta ei voida taata etukäteen. Tässäkin jäsen van den Berg kysyi nimenomaisesti, mikä puheenjohtajavaltion aikomus on. Haluan jälleen kerran sanoa asian aivan selvästi: puheenjohtajavaltio lähtee siitä, että neuvottelujen tavoitteena on Turkin EU-jäsenyys. Tämä on ensimmäinen kohta. Toinen on se, että, kuten komissionkin puheenvuorossa mainittiin, prosessi on avoin eli lopputulosta ei voida taata. Kolmas kohta on se, että Euroopan yhtenäisyys on joka tapauksessa taattava riittävällä varmuudella, mutta puheenjohtajavaltio Alankomaiden kanta torstain ja perjantain päätelmiä silmällä pitäen on se, että mitään varasuunnitelmaa ei ole.
Koska keskustelemme Romaniasta ja Bulgariasta myöhemmin, pitäydyn nyt muutamissa perusasioissa vastatessani niitä koskeviin kysymyksiin. Muiden muassa jäsenet Watson ja Becsey ovat vaatineet sekä Bulgarialle että Romanialle erillistä kohtelua. Tässä yhteydessä on hyvä huomauttaa, että, kuten tiedätte, sopimuksessa mitään eroa ei voida tehdä, mutta liittymisajankohtaan voidaan tarvittaessa tehdä poikkeus, koska on otettu käyttöön ja hyväksytty vaihtoehto, jonka mukaan maan liittymistä voidaan päättää lykätä korkeintaan vuodella, jos siihen on syytä. Tämä on myös vastaukseni jäsenten Eurlings, Oomen-Ruijten ja Kirkhope kysymyksiin, joissa ilmaistiin syvä huoli Romanian tilanteesta ja korostettiin, että on tärkeää jatkaa voimakasta painostamista. Olen samaa mieltä, ja siksi puheenjohtajavaltio on ehdottanut, että neuvosto päättäisi EU:n haluavan Romanialle seurantaa ja erityisiä vertailukohtia koskevia lisämääräyksiä, joihin liittyy tarvittaessa seuraamuksena liittymisen lykkääminen yhdellä vuodella.
Jotkut parlamentin jäsenet ovat viitanneet Kroatiaan, ja koska se ei esiinny esityslistalla omana kohtanaan, voisi olla hyvä vastata tähän täsmällisesti hälinästä huolimatta. Jäsenet Pinheiro ja Becsey totesivat Kroatian lähentyneen huomattavasti Euroopan unionia ja olevan eurooppalainen maa. Haluan vahvistaa molemmat seikat painokkaasti. Edistystä on tapahtunut runsaasti, ja maa sijaitsee keskellä Eurooppaa. Lisäksi jäsenet Watson, van den Berg ja Swoboda huomauttivat oikeutetusti, että yhteistyö entisen Jugoslavian alueen kansainvälisen rikostuomioistuimen kanssa on olennaisen tärkeää. Sanoisin jäsen Swobodalle ja jäsen Becseylle, että olisi tietenkin mainiota, jos voisimme ottaa tämän askelen siksikin, että Kroatia voisi toimia esimerkkinä muille Balkanin maille. Olen samaa mieltä jäsen Swobodan kanssa siitä, että meidän on pyrittävä pääsemään positiiviseen ratkaisuun. Se on puheenjohtajavaltion tavoite ja merkitsee, että todellakin voimme päättää käynnistää neuvottelut ensi vuoden alussa edellyttäen, että ne kytketään nimenomaisesti ehdottomaan yhteistyöhön entisen Jugoslavian alueen kansainvälisen rikostuomioistuimen kanssa.
Monet teistä ovat ottaneet esille myös toisen tärkeän asian, nimittäin terrorismin torjunnan, jonka suurta merkitystä myös muiden muassa puheenjohtaja Barroso ja jäsen Pinheiro korostivat. Lisäksi jäsenet Watson, Malmström ja Buitenweg olivat mielestäni oikeassa huomauttaessaan, kuinka tärkeää on löytää tasapaino terrorismin torjunnan ja perusoikeuksien välillä. Yhdyn heihin, ja mielestäni jäsen Maarten oli oikeassa todetessaan, että olemme Haagin ohjelmassa osoittaneet neuvoston haluavan säilyttää tuon tasapainon. Jäsen Eurlings kysyi erityisesti järjestöjen kieltämisestä. Hän tietänee, että se on jäsenvaltioiden tehtävä ja kuuluu niiden toimivaltaan, mutta aiomme ehdottomasti varmistaa, että niiden välillä vaihdetaan asiasta tietoja. Sekä jäsen Eurlings että monet muut pitävät tiedonvaihtoa välttämättömänä osan terrorismin torjuntaa. Se on puheenjohtajavaltio Alankomaiden kulmakiviä ja sisältyy myös neuvoston asialistalle torstaina ja perjantaina. Kuuden viime kuukauden aikana olemme edenneet konkreettisesti tekemällä rikosrekisterien vaihdon ja tiedustelutiedon kokoamisen helpommaksi, kohentamalla tilannekeskuksia ja uhka-analyysejä, joita näissä keskuksissa voidaan tehdä. Kuten tiedätte, pyydämme Haagin ohjelman mukaisesti lähitulevaisuudessa komissiota antamaan tiedonvaihtoa koskevan tarkemman ehdotuksen."@fi7
"Monsieur le Président, je remercie l’Assemblée pour les nombreuses remarques qui ont été faites et dont j’ai pris bonne note en vue du Conseil européen qui doit se tenir jeudi et vendredi. Permettez-moi de commencer par le débat fondamental soulevé par plusieurs députés, à savoir le débat sur la nature de l’Union européenne, ce qu’est l’Europe. J’abonde dans le sens de plusieurs députés, à commencer par M. Watson, pour lesquels l’Union européenne n’est pas une communauté religieuse. Je suis également d’accord avec M. Cohn-Bendit, qui a souligné que l’Union européenne n’est pas non plus une communauté culturelle. Ainsi que M. Schulz et d’autres l’ont dit, l’Europe, l’Union européenne est une communauté de valeurs. L’intégration européenne est un projet politique et non religieux. À cet égard, Mme Uca a très justement remarqué, en ayant la Turquie à l’esprit, que cette conclusion peut également constituer une passerelle avec l’Islam. En effet, nous pouvons l’utiliser pour montrer que l’Europe est un projet politique et non religieux. À l’inverse, la Turquie peut se servir de cette conclusion pour démontrer qu’un pays en grande partie islamique peut constituer un État constitutionnel démocratique qui fonctionne.
À la demande de certains membres, je suis heureux de vous informer tout particulièrement de l’intention du Conseil de se prononcer jeudi ou vendredi prochain sur le principe de la désignation d’un ambassadeur européen en matière de droits de l’homme.
Plusieurs d’entre vous ont soulevé la question des perspectives financières. Dans ses remarques introductives, M. Barroso a mentionné l’importance de la valeur ajoutée en ce qui concerne le budget pluriannuel et la discipline budgétaire. Il avait de bonnes raisons de le faire, mais il a également fait part de sa préoccupation, que d’autres ont ensuite accentuée, au sujet de l’approche de 1% et de l’importance d’un financement suffisant pour les priorités de l’Europe. Il est donc utile d’indiquer la position du Conseil à ce sujet. Nous souscrivons à bon nombre des priorités mentionnées ici, mais il reste important dans toute discussion financière, en plus des priorités, de déterminer les postériorités et de ne pas seulement énumérer les priorités. C’est exactement ce que la présidence a fait avec ce que nous appelons l’approche par bloc, dans laquelle nous avons essayé de rédiger un résumé et d’établir les postériorités plutôt que les priorités uniquement. Je peux rassurer les députés qui s’inquiètent de savoir ce qu’il va se passer jeudi et vendredi. Mme Grossetête craint que nous ne prenions sur la question du 1%, une décision qui ne serait pas comprise par les citoyens. Le Conseil n’a pas adopté de position sur le 1%, que cela soit bien clair. Sur la base des propositions de la Commission qui servent toujours de guide - parce que, après tout, le nouveau Parlement y attaché, à juste titre, une grande importance - le Conseil a simplement exposé les positions des États membres, tant les priorités que les postériorités, et c’est sur celles-ci que nous fonderons nos décisions.
Je tiens à dire à M. Watson que je partage ses préoccupations au sujet de la responsabilité financière ainsi que sa préoccupation quant au fait que, pour la dixième fois, la Cour des comptes n’a pas délivré de déclaration d’assurance concernant les dépenses. Sous notre présidence, nous avons entrepris d’améliorer cette situation à l’aide d’audits séparés et nous en discuterons plus en détail au printemps.
En ce qui concerne la politique extérieure de l’Union européenne, je pense que nous avons connu un moment historique, relevé par bon nombre d’entre vous. M. Schulz a été le premier à en parler de manière très franche, tout comme Mme Napoletano. Ce moment concernait l’Ukraine. Je pense que la position que nous avons adoptée - le Parlement européen, la Commission et le Conseil - a prouvé notre capacité à parler d’une seule voix lorsqu’il s’agit de politique extérieure. Pour moi, il s’agit d’une étape très importante dans le progrès que nous sommes parvenus à introduire dans le processus de démocratisation en Ukraine. Il s’agit aussi d’une étape très importante vers l’expression d’une seule voix en politique extérieure. C’est une première étape et nous avons l’intention d’en franchir d’autres sur la base du nouveau Traité.
Je serai bref sur le prochain point, à savoir, la stratégie de Lisbonne, qui a été soulevé par plusieurs intervenants, dont M. Maaten, M. Kirkhope et M. Titley. Vous savez que ce point ne figure pas à l’ordre du jour de ce Conseil, puisqu’il sera soulevé au printemps. Toutefois, nous allons persévérer. Il est vrai que la mise en œuvre de la stratégie de Lisbonne est un élément essentiel. Comme M. Maaten et M. Kirkhope l’ont dit, il est vrai aussi que la déréglementation et la réduction des charges administratives est cruciale pour notre compétitivité dans le monde.
Enfin, je voudrais parler de la question de l’implication du citoyen et de l’importance de la transparence et de la franchise. À ce sujet, je voudrais dire à Mme Buitenweg que tout au long de notre présidence, nous avons essayé d’augmenter autant que possible la franchise au cours des réunions du Conseil. En outre, une réunion unique a eu lieu à Amsterdam avec tous les ministres des affaires européennes. Toute la réunion a été publique, tout comme une réunion industrielle informelle.
Permettez-moi de conclure sur une note optimiste. M. Maaten a félicité la présidence pour avoir promu l’implication du citoyen par le biais d’une bonne communication. Je ne suis pas sûr que cela soit lié, mais selon la dernière enquête Eurobaromètre, on constate un accroissement de l’implication positive du public. Le pourcentage de citoyens qui déclarent que l’appartenance à l’Union européenne est une bonne chose est passé de 48% à 56%. Ce n’est pas suffisant, mais cela représente néanmoins un grand pas en avant et je terminerai donc sur cette note heureuse.
Je vous remercie pour de attention.
Certains d’entre vous, dont M. Maaten et M. Lehne, ont parlé en termes explicites et positifs de la série de conférences sur la nature de l’Europe et l’essence des valeurs que nous partageons. Une des leçons importantes que nous pouvons tirer de la discussion sur les valeurs européennes et l’identité européenne est que nous devons, en fait, nous montrer prudents par rapport à la valorisation de l’identité européenne. Depuis le siècle dernier, nous savons tous quels peuvent être les effets négatifs d’une identité imposée par le haut. Nous voyons aussi que bon nombre des valeurs européennes que nous partageons sont en réalité des valeurs universelles et c’est très bien ainsi. En dépit de cela, il existe des traits européens visibles quant à notre manière d’appliquer ces valeurs, de les invoquer et de les organiser. Des accents européens véritablement spécifiques sont évidents dans ces valeurs, par exemple, celui de la tolérance.
Cela m’amène au débat sur l’élargissement, abordé par de nombreux intervenants, en partant du débat sur la Turquie. Nous avons eu ce débat hier et nous sommes arrivés à la conclusion que, du fait des préoccupations qu’il engendre, nous devrons clairement démontrer, au fil du temps, les avantages énormes d’une éventuelle adhésion de la Turquie. Parmi ces avantages, M. Schulz a mentionné la sécurité. M. Watson a relevé que la Turquie satisfait suffisamment aux critères, ce qui est également la conclusion de la Commission et la position de la présidence à la suite de l’entrée en vigueur des six lois. M. Eurlings et d’autres ont rappelé qu’il importe de maintenir la pression sur la Turquie en ce qui concerne les progrès encore nécessaires dans ce pays en matière de droits de l’homme, de liberté de religion et d’autres critères politiques. C’est précisément pour cela que la présidence a décidé, sur la base des propositions de la Commission, d’élaborer un nouveau cadre pour les futures négociations d’adhésion. Ce cadre permet d’accroître la pression et présente plus de garanties de progrès régulier. Cette option d’arrêt d’urgence, en d’autres termes, une option de suspension, offre des garanties par rapport aux délicats critères politiques.
Il est compréhensible que plusieurs députés aient une fois de plus soulevé la question de Chypre. M. Barroso l’a reprise dans son introduction, M. Adamou et M. Dimitrakopoulos y ont fait également allusion. Permettez-moi de répéter la position essentielle de la présidence néerlandaise à cet égard en vue du Conseil qui se tiendra à la fin de la semaine. Nous voulons bien sûr que la Turquie reconnaisse le fait que Chypre est membre de l’Union européenne et fait partie des Vingt-cinq. Nous voulons y parvenir en amenant la Turquie à signer le protocole à l’accord d’association.
M. van den Berg a demandé expressément si la présidence pouvait confirmer que l’intention est de ne pas fixer une date d’adhésion. Je suis en mesure de confirmer très clairement que telle est bien l’intention de la présidence. Une autre question relative aux critères politiques visait à savoir si la présidence pouvait confirmer que la Turquie n’adhérera que lorsqu’elle sera prête. Sur ce point également, je peux absolument confirmer qu’il en sera ainsi.
Enfin, par rapport à la Turquie, je voudrais aborder la question délicate qui va être débattue au Parlement, à savoir, le caractère illimité des négociations. M. van den Berg a également demandé expressément quelle était l’intention de la présidence à cet égard. Pour rappel, la position de la présidence est qu’il doit y avoir des négociations d’adhésion avec à l’esprit une future adhésion. C’est mon premier point. Mon deuxième point est que, faisant suite aux commentaires de la Commission, ce processus est illimité dans le temps. Il n’y a pas de garantie en ce qui concerne le résultat. Le troisième élément est que la cohésion européenne doit être suffisamment préservée, mais en ce qui concerne les conclusions de jeudi et de vendredi, la présidence néerlandaise ne propose effectivement pas de plan B.
Comme nous discuterons de la Roumanie et de la Bulgarie plus tard, je me limiterai ici à quelques remarques fondamentales en réponse aux questions posées à ce sujet. M. Watson et M. Becsey, entre autres, ont insisté sur une approche séparée pour la Bulgarie et la Roumanie. À cet égard, il convient de signaler que, ainsi que vous le savez, l’accord ne permet pas de faire une distinction, mais ce sera possible, si nécessaire, en ce qui concerne la date d’adhésion puisqu’il a été prévu et convenu, si cela se justifie, de décider de suspendre l’adhésion du pays en question pour une année tout au plus. Ceci répond également aux questions de M. Eurlings, de Mme Oomen-Ruijten et de M. Kirkhope, qui sont toujours profondément inquiets de la situation en Roumanie, et qui soulignent l’importance de maintenir une pression maximale par rapport aux développements dans ce pays. Je partage cet avis et c’est la raison pour laquelle la présidence a proposé que le Conseil aboutisse à la conclusion que nous souhaitons des dispositions supplémentaires en termes de suivi et d’indices de référence spécifiques pour la Roumanie, assorties de la sanction potentielle, si nécessaire, d’une suspension d’un an.
Plusieurs d’entre vous ont fait référence à la Croatie et vu que cette question ne figure pas séparément à l’ordre du jour, je pense qu’en dépit du tumulte dans l’Assemblée, il serait bon de vous apporter une réponse précise à ce sujet. M. Pinheiro et M. Becsey ont indiqué que la Croatie a réalisé de nombreux progrès dans son rapprochement à l’Europe et qu’il s’agit d’un pays européen. Je voudrais faire miennes ces deux déclarations. Ce pays a accompli de nombreux progrès et il se situe au centre de l’Europe. De plus, M. Watson, M. van den Berg et M. Swoboda ont eu raison de faire remarquer qu’une totale coopération avec le TPIY (Tribunal pénal international pour l’ex-Yougoslavie) est capitale. Je dirais à M. Swoboda et à M. Becsey qu’il serait bon bien sûr que nous puissions accomplir ce pas positif, compte tenu aussi du rôle de la Croatie en tant que modèle dans les Balkans. Je conviens avec M. Swoboda que nous devons essayer d’aboutir à une décision positive. Tel est l’engagement de la présidence et cela signifie en effet que nous pouvons décider d’ouvrir des négociations au début de l’année prochaine, à condition que celles-ci soient expressément liées à une totale coopération avec le TPIY.
Un autre point important que plusieurs d’entre vous ont soulevé concerne la lutte contre le terrorisme. Le président Barroso et M. Pinheiro, entre autres, en ont souligné l’importance capitale. De plus, M. Watson, Mme Malmström et Mme Buitenweg ont eu raison, à mon avis, de souligner l’importance de trouver un équilibre entre la lutte contre le terrorisme et les droits fondamentaux. Je partage leur opinion et je pense que M. Maaten a souligné, à juste titre, que dans le «programme de La Haye», nous avons manifesté le souhait du Conseil de conserver cet équilibre. M. Eurlings a pose des questions sur les possibilités d’interdire ces organisations. Il sait très bien que cela relève de la responsabilité et de la compétence des États membres, mais nous veillerons à ce qu’ils s’échangent les informations. M. Eurlings, et d’autres, considèrent que l’échange d’informations est crucial pour la lutte contre le terrorisme. Il s’agit de la pierre angulaire de cette présidence et cela figure aussi à l’ordre du jour du Conseil de jeudi et vendredi. Au cours des six derniers mois, nous avons avancé concrètement sur la voie de la facilitation de l’échange des casiers judiciaires, de la collecte de renseignements, ainsi que par rapport aux Centres de situation et à l’analyse des menaces par ces centres. Comme vous le savez, nous allons demander à la Commission de préparer une proposition plus détaillée pour l’échange d’informations, comme prévu par le «programme de La Haye»."@fr8
"Voorzitter, dank voor de opmerkingen die door velen gemaakt zijn en waar ik ter voorbereiding van de komende Europese Raad van donderdag en vrijdag goede nota van neem. Laat ik beginnen met de principiële discussie waar een aantal leden van dit Parlement over heeft gesproken, namelijk de discussie over de vraag wat de Europese Unie, wat Europa is. Ik ben het zeer eens met een aantal leden - de heer Watson was daar het eerst en het meest uitgesproken in - dat de Europese Unie geen religieuze gemeenschap is. Ik ben het ook eens met de heer Cohn-Bendit die aangaf dat Europa ook geen culturele gemeenschap is. Europa, de Europese Unie, is, zoals de heer Schulz en anderen zeiden, een waardengemeenschap. De Europese integratie is geen religieus, maar een politiek project. In dit verband was het een aardige opmerking van mevrouw Uca die, kijkend naar Turkije, stelde dat deze conclusie ook een brug kan zijn naar de islam en dat wij daarmee inderdaad kunnen laten zien dat Europa een politiek en geen religieus project is. Omgekeerd kan Turkije daarmee laten zien dat ook een land dat voor het overgrote deel islamitisch is een democratische en functionerende rechtsstaat kan zijn.
Omdat het door een aantal van de leden is gevraagd, meld ik graag concreet dat de Europese Raad wat betreft de mensenrechten het voornemen heeft om aanstaande donderdag en vrijdag het principebesluit te nemen over de aanstelling van een Europese mensenrechtenambassadeur.
Over de financiële vooruitzichten is door velen in dit Parlement gesproken. De heer Barroso heeft in zijn inleidende opmerkingen terecht gesproken over het belang van de toegevoegde waarde als het gaat over de meerjarenbegroting en de begrotingsdiscipline. Anderzijds heeft hij ook zijn bezorgdheid uitgesproken over de 1%-benadering en het belang van voldoende geld voor de prioriteiten van Europa. Velen na hem hebben dat onderstreept. Het is dan ook goed om aan te geven wat de positie van de Raad op dit punt is. Wij onderschrijven veel van de hier genoemde prioriteiten, maar het blijft van belang om bij elke financiële discussie naast de prioriteiten ook de posterioriteiten te bepalen en niet alleen de prioriteiten op te tellen. Dat is wat wij als voorzitterschap hebben gedaan in onze zogenaamde
benadering, waarin wij een overzicht hebben proberen te maken en niet alleen de prioriteiten optellen, maar ook de posterioriteiten. Ik kan een aantal leden die zich zorgen maakten over wat er donderdag en vrijdag gaat gebeuren, gerust stellen. Mevrouw Grossetête vreesde dat wij een besluit zouden nemen over 1%, hetgeen niet begrepen zou worden door de burgers. De Raad heeft echter geen standpunt over de 1%, laat dat zeer duidelijk zijn. De Raad heeft juist op basis van de voorstellen van de Commissie - dit is en blijft namelijk het uitgangspunt, want daar wordt terecht door het nieuw Parlement aan gehecht - de posities van de lidstaten, dus zowel de prioriteiten als de posterioriteiten, in kaart gebracht en daarover zullen wij besluiten.
Ik hecht eraan de heer Watson bij te vallen in zijn zorgen over de financiële verantwoording en zijn zorg over het feit dat de Rekenkamer nu al voor de tiende keer geen goedkeurende verklaring over de uitgaven heeft afgegeven. Wij hebben gedurende ons voorzitterschap stappen gezet ter verbetering van deze situatie met behulp van
en wij zullen hier in het voorjaar nader over komen te spreken.
Wat betreft het buitenlands beleid van de Europese Unie hebben wij, denk ik, een belangrijk moment meegemaakt en dat werd door velen hier genoemd. De heer Schulz was daar als eerste zeer uitgesproken over, evenals mevrouw Napoletano. Dat betrof de Oekraïne. Ik denk dat wij - het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad - met onze opstelling hebben kunnen laten zien dat wij in staat zijn om met één stem te spreken als het gaat om het buitenlands beleid. Ik vind dat een zeer belangrijke stap als het gaat om de vorderingen die wij daarmee hebben kunnen bewerkstelligen in de democratiseringsontwikkelingen in de Oekraïne. Ik vind het ook een zeer belangrijke stap op weg naar het spreken met één stem in het buitenlands beleid. Dit is een eerste stap en wij zijn voornemens om op basis van het nieuwe Verdrag verdere stappen te zetten.
Over het volgende punt kan ik vrij kort zijn. Dat betreft de Lissabon-strategie, waarover een aantal leden, de heren Maaten, Kirkhope en Titley, heeft gesproken. U weet dat dit onderwerp in het voorjaar in de Raad aan de orde komt en niet geagendeerd staat voor deze Raad. Wij gaan echter wel door en het is waar dat de implementatie van de Lissabon-strategie één van de kernelementen is. Het is ook waar, zoals de heer Maaten en de heer Kirkhope zeiden, dat deregulering en vermindering van administratieve-lastendruk cruciaal is voor onze concurrentiepositie in de wereld.
Tot slot het punt van de betrokkenheid van de burger en het belang van transparantie en openbaarheid. Wat ik tegen mevrouw Buitenweg ten aanzien van openbaarheid wil zeggen is dat wij tijdens ons voorzitterschap waar dat mogelijk was meer openbaarheid hebben betracht bij de Raadsvergaderingen. Ook heeft er in Amsterdam een unieke bijeenkomst plaatsgevonden met alle bewindspersonen voor Europese zaken. Deze gehele bijeenkomst heeft in het openbaar plaatsgevonden, evenals een informele industriële bijeenkomst.
Ik wil graag eindigen met een hoopvol bericht. De heer Maaten maakte het voorzitterschap complimenten voor het bevorderen van de betrokkenheid van de burger door goede communicatie. Of het daarmee te maken heeft durf ik niet zeker te zeggen, maar we zien wel dat de laatste Eurobarometer een stijging te zien geeft van de positieve betrokkenheid van burgers. Het percentage burgers dat zegt het EU-lidmaatschap een goede zaak te vinden, is gestegen van 48% naar 56%. Dat is niet genoeg, maar wel een mooie stap vooruit en met met deze hoopvolle opmerking wil ik graag afsluiten.
Dank u wel Voorzitter voor in ieder geval uw aandacht.
Enkelen hebben expliciet en met waardering gesproken over de serie conferenties over de vraag wat Europa is en wat de waarden zijn die wij delen. De heren Maaten en Lehne hebben daarover gesproken. Een van de belangrijke lessen die wij uit de discussie over Europese waarden en de Europese identiteit kunnen trekken, is dat wij juist voorzichtig moeten zijn met ons te concentreren op de Europese identiteit. Wij weten na de afgelopen eeuw allemaal tot welke negatieve gevolgen een van bovenaf opgelegde identiteit kan leiden. Ook wat betreft gedeelde Europese waarden realiseren wij ons dat veel van de waarden die wij delen juist universele waarden zijn en wij willen ook dat ze dat zijn. Desalniettemin zijn er Europese karaktertrekken te herkennen in de wijze waarop wij met die waarden omgaan, hoe wij ze kunnen inroepen en hoe wij ze organiseren. Er zijn wel degelijk specifieke Europese accenten aan te wijzen in deze waarden. Bijvoorbeeld, om een heel belangrijke te noemen, tolerantie.
Dat brengt mij op de uitbreidingsdiscussie waar velen over gesproken hebben, te beginnen bij het debat over Turkije. Wij hebben dat debat gisteren gevoerd en geconcludeerd dat wij behalve de zorgen ook de grote voordelen van een mogelijke toetreding van Turkije op termijn duidelijk moeten laten zien. Een van de voordelen is genoemd door de heer Schulz en dat is veiligheid. De heer Watson merkte op dat Turkije in voldoende mate voldoet aan de criteria en dat is ook, in overeenstemming met de conclusie van de Commissie, de positie van het voorzitterschap na de inwerkingtreding van de zes wetten. De heer Eurlings en anderen hebben er opnieuw op gewezen dat het belangrijk is druk op Turkije te blijven uitoefenen ten behoeve van de ontwikkelingen die nodig zijn in dat land. Het gaat daarbij om mensenrechten, godsdienstvrijheid en andere politieke criteria. Juist daarom kiest het voorzitterschap ervoor om op basis van de voorstellen van de Commissie met een nieuw kader voor komende onderhandelingen over toetreding te komen.Dat kader maakt meer druk mogelijk en biedt meer garanties voor een goed verloop. Juist op het punt van de gevoelige politieke criteria biedt die zogenaamde "noodremmogelijkheid", die opschortingsmogelijkheid, garanties.
Om begrijpelijke redenen is door een aantal leden van dit Parlement opnieuw de kwestie-Cyprus aan de orde gesteld. De heer Barroso noemde het in zijn inleidende woorden, evenals de heren Adamou en Dimitrakopoulos. Ik wil nog een keer duidelijk herhalen wat de inzet van het Nederlandse voorzitterschap op dit punt in de voorbereiding van de Raad van eind deze week is. Wij willen inderdaad een erkenning door Turkije van het feit dat Cyprus lid is van de Europese Unie en een van de 25 landen is. Dat willen wij bewerkstelligen via de ondertekening door Turkije van het protocol bij het associatieverdrag.
Door de heer van den Berg is expliciet gevraagd of het voorzitterschap kan bevestigen dat de inzet is dat er geen einddatum wordt genoemd voor de toetreding. Heel nadrukkelijk: dat is inderdaad de inzet van het voorzitterschap. Een andere vraag, toegespitst op de politieke criteria, was of het voorzitterschap kan bevestigen dat Turkije niet toetreedt als het niet klaar is. Ook dat bevestig ik graag met nadruk. Dan treedt Turkije niet toe.
Tot slot in verband met Turkije het belangrijke en gevoelige punt dat in het Parlement zo dadelijk weer aan de orde zal komen, namelijk het zogenaamde open-eindekarakter van de onderhandelingen met Turkije. Ook hier expliciet de vraag van de heer van den Berg: wat is de inzet van het voorzitterschap? Laat ik het nog een keer duidelijk zeggen: de inzet van het voorzitterschap is dat het gaat om toetredingsonderhandelingen, en toetredingsonderhandelingen zijn gericht op toetreding. Dat is punt een. Ten tweede, aansluitend op de opmerkingen van de Commissie, het is een open-eindeproces. Er is geen garantie voor wat betreft de uitkomst. Het derde element is dat de Europese verbondenheid in alle gevallen voldoende gegarandeerd moet blijven, maar de inzet van het Nederlandse voorzitterschap voor de conclusies van donderdag en vrijdag is: wij hebben inderdaad geen plan B.
Over Roemenië en Bulgarije spreken wij later. Ik beperk mij nu tot enkele principiële opmerkingen naar aanleiding van de vragen. Onder andere de heren Watson en Becsey hebben aangedrongen op een aparte benadering van Bulgarije enerzijds en Roemenië anderzijds. In dat verband is het goed om erop te wijzen dat zoals u weet, er niet in het verdrag, maar wel ten aanzien van het moment van toetreding indien nodig onderscheid gemaakt kan worden, omdat de mogelijkheid is geïntroduceerd en afgesproken om, als daar redenen voor zijn, over te gaan tot maximum een jaar uitstel voor het desbetreffende land. Dat is ook meteen het antwoord op de vraag van de heer Eurlings, mevrouw Oomen-Ruijten en de heer Kirkhope, die zich nog steeds grote zorgen maken over de situatie in Roemenië en benadrukken hoe belangrijk het is maximale druk op de ontwikkelingen in Roemenië te houden. Daar ben ik het mee eens en daarom hebben wij als voorzitterschap voorgesteld ook in de Raad te concluderen dat wij extra voorzieningen wat betreft monitoring en concrete
voor Roemenië willen, gekoppeld aan die sanctiemogelijkheid van, indien nodig, maximum één jaar uitstel.
Kroatië is door een aantal leden genoemd en staat niet apart op de agenda, dus ik denk dat ik ondanks het rumoer in de zaal er goed aan doe u daar een zorgvuldig antwoord op te geven. De heren Pinheiro en Becsey hebben aangegeven dat Kroatië ver gevorderd is in zijn ontwikkelingen richting Europa en dat het een Europees land is. Beide wil ik met nadruk bevestigen. Er is grote vooruitgang geboekt en het land ligt in het centrum van Europa. Daarnaast is er terecht door de heren Watson, van den Berg en Swoboda op gewezen dat volledige samenwerking met het ICTY van zeer groot belang is. Natuurlijk zou het goed zijn, en dat zeg ik tegen de heren Swoboda en Becsey, als we die positieve stap kunnen zetten, ook vanwege de voorbeeldfunctie die Kroatië daarmee op de Balkan zou kunnen vervullen. Ik ben het eens met de heer Swoboda dat wij moeten proberen die beslissing positief te laten zijn. Dat is de inzet van het voorzitterschap en dat betekent dat wij inderdaad positief kunnen besluiten ten aanzien van het begin van onderhandelen, begin volgend jaar. Maar wel uitdrukkelijk gekoppeld aan volledige samenwerking met het ICTY.
Een ander belangrijk punt dat door velen van u naar voren is gebracht, is het punt van de terrorismebestrijding. Het grote belang daarvan is ook onderstreept door de heren Barroso en Pinheiro en anderen. Daarnaast is door de heer Watson, mevrouw Malmström en mevrouw Buitenweg gewezen - en ik denk terecht - op het belang van een evenwicht tussen bestrijding van terrorisme en de grondrechten. Ik ben het daarmee eens en ik denk dat de heer Maaten er terecht op heeft gewezen dat wij in het Haags programma hebben laten zien dat de Raad dat evenwicht ook wenst te bewaren. De heer Eurlings vroeg concreet nog naar de mogelijkheden voor het verbieden van organisaties. Hij zal ook weten dat dit een verantwoordelijkheid, een bevoegdheid, is van de lidstaten, maar wij zorgen wel degelijk voor informatie-uitwisseling tussen lidstaten op dit punt. Cruciaal bij de bestrijding van terrorisme, dat werd door de heer Eurlings en anderen genoemd, is de uitwisseling van gegevens. Dat is een kernpunt van dit voorzitterschap en staat ook op de agenda van de Raad voor donderdag en vrijdag. Wij hebben in dit halfjaar concrete vooruitgang geboekt bij het gemakkelijker maken van de uitwisseling van strafrechtregisters, bij het bundelen van
en als het gaat om
en de dreigingsanalyses die daar gemaakt kunnen worden. Wij zullen, zoals u weet, de Commissie vragen te komen met een nader voorstel voor informatie-uitwisseling, zoals ook voorzien in het Haags programma."@hu11
".
Signor Presidente, sono grato per le numerose osservazioni fatte dagli onorevoli deputati, delle quali ho preso buona nota in vista del Consiglio europeo che si svolgerà giovedì e venerdì. Permettetemi di cominciare con la questione fondamentale sollevata da alcuni deputati, cioè il dibattito su che cos’è l’Unione europea, che cos’è l’Europa. Sono molto d’accordo con i deputati, dei quali l’onorevole Watson è stato il primo e il più esplicito, che affermano che l’Unione europea non è una comunità religiosa. Concordo anche con l’onorevole Cohn-Bendit, che ha rilevato che l’Europa non è nemmeno una comunità culturale. Come hanno osservato l’onorevole Schulz e altri deputati, l’Europa, l’Unione europea, è una comunità di valori. L’integrazione europea è un progetto politico, non un progetto religioso. In questo contesto, l’onorevole Uca ha fatto l’utile osservazione, riferendosi alla Turchia, che l’apertura dei negoziati può anche servire da ponte verso il mondo islamico e di fatto possiamo utilizzarla per spiegare che l’Europa è un progetto politico e non religioso. Per contro, la Turchia può usarla per dimostrare che un paese per la maggior parte islamico può anche essere uno Stato costituzionale democratico.
Su richiesta di alcuni deputati, sono lieto di informarvi espressamente dell’intenzione del Consiglio europeo, giovedì e venerdì, di decidere, in linea di principio, se nominare un ambasciatore europeo per i diritti umani.
Molti deputati hanno parlato delle prospettive finanziarie. Nelle sue osservazioni introduttive, il Presidente Barroso ha segnalato l’importanza del valore aggiunto per quanto riguarda il bilancio pluriennale e la disciplina di bilancio, e ha buoni motivi per farlo, ma ha anche espresso preoccupazione, cui altri hanno poi dato maggiore risalto, per la proposta dell’1 per cento, rilevando la necessità di disporre di finanziamenti sufficienti per le priorità dell’Europa. E’ quindi utile indicare la posizione del Consiglio in materia. Sottoscriviamo molte delle priorità menzionate in questo ambito, ma in ogni discussione finanziaria è importante determinare anche le posteriorità, non solo enumerare le priorità. Questo è precisamente ciò che ha fatto la Presidenza con il cosiddetto metodo dei
con il quale abbiamo cercato di elaborare una sintesi e definire le posteriorità anziché solo le priorità. Posso rassicurare diversi deputati preoccupati per ciò che accadrà giovedì e venerdì. L’onorevole Grossetête teme che adotteremo una decisione a favore dell’1 per cento che non sarà compresa dai cittadini. Vorrei essere molto chiaro: il Consiglio non ha adottato una posizione sull’1 per cento. Sulla base delle proposte della Commissione, che sono tuttora il principio informatore – perché, dopo tutto, il nuovo Parlamento giustamente le considera molto valide – il Consiglio ha semplicemente descritto a grandi linee le posizioni degli Stati membri, sia le priorità sia le posteriorità, ed è su queste che baseremo le nostre decisioni.
Sono propenso a condividere le preoccupazioni dell’onorevole Watson in merito alla responsabilità finanziaria e al fatto che, ormai per la decima volta, la Corte dei conti non ha adottato una dichiarazione di affidabilità per la spesa. Durante la nostra Presidenza abbiamo preso provvedimenti al fine di migliorare la situazione tramite singole revisioni contabili e la questione sarà approfondita in primavera.
Per quanto riguarda la politica estera dell’Unione europea, abbiamo vissuto un momento storico, come hanno affermato molti deputati. L’onorevole Schulz è stato il primo a parlarne, e lo ha fatto con molta franchezza, analogamente all’onorevole Napoletano. Tale momento ha riguardato l’Ucraina. Ritengo che la posizione adottata dal Parlamento europeo, dalla Commissione e dal Consiglio abbia dimostrato che possiamo esprimere una sola voce in politica estera. A mio parere, si tratta di un passo molto importante nel processo di democratizzazione che siamo riusciti a promuovere in Ucraina. E’ anche un passo molto importante per quanto riguarda la nostra capacità di esprimere una sola voce in politica estera. E’ un primo passo, e intendiamo compierne altri sulla base del nuovo Trattato.
Posso essere breve sul prossimo argomento, cioè la strategia di Lisbona, sollevato da diversi deputati, tra cui gli onorevoli Maaten, Kirkhope e Titley. Sapete che questo argomento non è all’ordine del giorno del Consiglio, poiché sarà esaminato in primavera. Tuttavia, persevereremo, ed è vero che l’attuazione della strategia di Lisbona è un elemento fondamentale. Come hanno affermato gli onorevoli Maaten e Kirkhope, è anche vero che la deregolamentazione e la riduzione degli oneri amministrativi sono fattori indispensabili per rafforzare la nostra competitività nel mondo.
Passo infine alla questione della partecipazione pubblica e dell’importanza della trasparenza e dell’apertura. Riguardo alla trasparenza, vorrei dire all’onorevole Buitenweg che, durante la nostra Presidenza, abbiamo cercato di garantire una maggiore apertura delle riunioni del Consiglio ogniqualvolta possibile. Inoltre, si è svolta ad Amsterdam una riunione eccezionale, cui hanno partecipato tutti i ministri degli Affari europei. L’intera riunione è stata aperta al pubblico, al pari di una riunione informale in ambito industriale.
Vorrei concludere con una nota di ottimismo. L’onorevole Maaten si è congratulato con la Presidenza per aver promosso la partecipazione pubblica attraverso una buona comunicazione. Non sono certo che le due cose siano legate, ma secondo l’ultimo sondaggio dell’Eurobarometro, si osserva un maggiore coinvolgimento concreto dei cittadini. La percentuale di cittadini secondo cui l’appartenenza all’Unione europea è un elemento positivo è cresciuta dal 48 al 56 per cento. Non è sufficiente, ma è comunque un grande passo avanti e vorrei concludere con questa nota positiva.
In ogni caso, vi ringrazio per l’attenzione.
Alcuni deputati, tra cui gli onorevoli Maaten e Lehne, hanno parlato in termini espliciti ed espresso apprezzamento per la serie di conferenze sulla natura dell’Europa e sull’essenza dei valori che condividiamo. Un’importante lezione che possiamo trarre dalla discussione sui valori europei e sull’identità europea è che di fatto dobbiamo fare attenzione a concentrarci sull’identità europea. Sappiamo tutti, dal secolo passato, quali possono essere gli effetti negativi di un’identità imposta dall’alto. Ci rendiamo anche conto che, in termini di valori europei condivisi, in molti casi in realtà si tratta di valori universali, e questo è precisamente ciò che vogliamo che siano. Ciononostante, si possono distinguere tratti spiccatamente europei nel modo in cui applichiamo tali valori, nel modo in cui possiamo appellarci ad essi e nel modo in cui li organizziamo. Di sicuro, tali valori evidenziano elementi europei specifici, un esempio importante dei quali è la tolleranza.
Ciò mi porta alla questione dell’allargamento, sulla quale sono intervenuti molti oratori, a partire dalla discussione sulla Turchia. Tale discussione si è svolta ieri e abbiamo concluso che, alla luce delle preoccupazioni esistenti, dovremo, nel tempo, illustrare chiaramente gli enormi vantaggi offerti dalla possibile adesione della Turchia. L’onorevole Schulz ha indicato la sicurezza come uno di tali vantaggi. L’onorevole Watson ha rilevato che la Turchia soddisfa i criteri in misura sufficiente e questa, in linea con le conclusioni della Commissione, è anche la posizione della Presidenza in seguito all’entrata in vigore dei sei atti legislativi. L’onorevole Eurlings e altri deputati hanno rilevato ancora una volta che è importante continuare a esercitare pressioni sulla Turchia affinché compia i necessari progressi in materia di diritti umani, libertà di religione e altri criteri politici. Questo è precisamente il motivo per cui la Presidenza, sulla base delle proposte della Commissione, ha deciso di presentare un nuovo quadro per i futuri negoziati di adesione. Tale quadro permette di esercitare maggiori pressioni e offre migliori garanzie di progressi regolari. La cosiddetta “possibilità di arresto d’emergenza”, in altre parole la possibilità di sospendere i negoziati, offre garanzie riguardo ai criteri politici sensibili.
E’ comprensibile che diversi deputati abbiano nuovamente sollevato la questione di Cipro. Il Presidente Barroso vi ha accennato nella sua dichiarazione e anche gli onorevoli Adamou e Dimitrakopoulos ne hanno parlato. Vorrei ribadire la posizione della Presidenza olandese al riguardo, in preparazione del Consiglio che si svolgerà alla fine della settimana. Senza dubbio vogliamo che la Turchia riconosca il fatto che Cipro fa parte dell’Unione europea ed è uno dei venticinque Stati membri. Intendiamo ottenere tale riconoscimento, persuadendo la Turchia a firmare il protocollo allegato all’accordo di associazione.
L’onorevole van den Berg ha chiesto specificamente se la Presidenza può confermare l’intenzione di non fissare alcuna data di adesione. Posso confermare senz’ombra di dubbio che questa è esattamente l’intenzione della Presidenza. Un altro quesito riguardante i criteri politici è se la Presidenza può confermare che la Turchia non aderirà a meno che non sia pronta a farlo. Posso senz’altro confermare anche questo punto.
Sempre riguardo alla Turchia, vorrei infine affrontare la questione delicata che fra poco sarà discussa dall’Assemblea, cioè l’esito aperto dei negoziati. Anche su questo punto, l’onorevole van den Berg ha chiesto specificamente quali siano le intenzioni della Presidenza. Permettetemi ancora una volta di essere chiaro: la Presidenza è del parere che questi siano negoziati di adesione e che il loro obiettivo debba essere l’adesione. Questo è il primo punto. Il secondo è che, in conseguenza delle osservazioni della Commissione, si tratta di un processo aperto, il cui risultato non può essere in alcun modo garantito in anticipo. Il terzo elemento è che in ogni caso la coesione europea deve essere sufficientemente garantita, ma per quanto riguarda le conclusioni di giovedì e venerdì la Presidenza olandese non è a conoscenza di alcun piano B.
Poiché più tardi discuteremo dell’adesione di Romania e Bulgaria, per ora mi limiterò a fare alcune osservazioni essenziali in risposta alle questioni sollevate al riguardo. Gli onorevoli Watson e Becsey, fra gli altri, hanno insistito su un processo separato per la Bulgaria, da un lato, e la Romania, dall’altro. In questo contesto, è utile ricordare che, come sapete, non si può operare una distinzione nell’accordo ma, se necessario, si può fare una distinzione riguardo alla data di adesione, perché è stata introdotta e approvata la possibilità, se le circostanze lo giustificano, di sospendere l’adesione del paese in questione per un periodo massimo di un anno. Con questo rispondo anche agli interrogativi sollevati dagli onorevoli Eurlings e Kirkhope e dall’onorevole Oomen-Ruijten, che sono ancora molto preoccupati per la situazione in Romania e sottolineano l’importanza di continuare a esercitare le massime pressioni su questo paese. Condivido il loro parere, motivo per cui la Presidenza ha proposto che il Consiglio concluda che saranno previste disposizioni supplementari in materia di controllo e parametri specifici per la Romania, associate a una potenziale sanzione, se necessario, che preveda la sospensione dei negoziati per un anno.
Diversi deputati hanno parlato della Croazia e, poiché non è un punto distinto all’ordine del giorno, ritengo che, nonostante il trambusto in Aula, sia utile fornire all’Assemblea una risposta precisa in proposito. Gli onorevoli Pinheiro e Becsey hanno affermato che la Croazia ha compiuto molti progressi che l’hanno ravvicinata all’Europa e che è un paese europeo. Senza dubbio sottoscrivo entrambe le dichiarazioni: sono stati compiuti molti progressi e il paese è situato al centro dell’Europa. Gli onorevoli Watson, van den Berg e Swoboda hanno inoltre ragione a rilevare che la piena cooperazione con l’ICTY, il Tribunale penale internazionale per l’ex Jugoslavia, riveste un’importanza fondamentale. Vorrei dire agli onorevoli Swoboda e Becsey che naturalmente sarebbe utile riuscire a compiere questo passo positivo, anche in considerazione del ruolo che la Croazia può svolgere come modello nei Balcani. Convengo con l’onorevole Swoboda sul fatto che dobbiamo cercare di raggiungere una decisione positiva. Questo è l’impegno della Presidenza e significa che possiamo effettivamente pronunciarci a favore dell’apertura dei negoziati all’inizio del prossimo anno, purché siano specificamente vincolati alla piena cooperazione con l’ICTY.
Un’altra questione importante affrontata da molti deputati è la lotta al terrorismo, la cui importanza cruciale è stata sottolineata, tra gli altri, dal Presidente Barroso e dall’onorevole Pinheiro. A mio parere, l’onorevole Watson e le onorevoli Malmström e Buitenweg hanno inoltre ragione a evidenziare l’importanza di garantire l’equilibrio tra la lotta al terrorismo e i diritti fondamentali. Concordo con loro e ritengo che l’onorevole Maaten abbia giustamente osservato che, con il programma dell’Aia, abbiamo dimostrato l’intenzione del Consiglio di salvaguardare tale equilibrio. L’onorevole Eurlings ha sollevato un interrogativo specifico riguardo alle possibilità di divieto delle organizzazioni. Come saprà, è una responsabilità, una competenza, degli Stati membri, ma faremo sicuramente in modo che scambino tra loro le informazioni in materia. L’onorevole Eurlings e altri deputati considerano lo scambio di informazioni un elemento cruciale nella lotta al terrorismo. Questa è la pietra angolare della nostra Presidenza e figura anche nell’agenda del Consiglio di giovedì e venerdì. Negli ultimi sei mesi, abbiamo compiuto progressi concreti nell’agevolare lo scambio di informazioni in materia penale e la raccolta di
nonché in relazione con i centri di situazione e le analisi delle minacce che si possono svolgere presso tali centri. Come sapete, chiederemo alla Commissione di presentare una proposta più dettagliata relativa allo scambio di informazioni, come previsto nel programma dell’Aia."@it12
"Voorzitter, dank voor de opmerkingen die door velen gemaakt zijn en waar ik ter voorbereiding van de komende Europese Raad van donderdag en vrijdag goede nota van neem. Laat ik beginnen met de principiële discussie waar een aantal leden van dit Parlement over heeft gesproken, namelijk de discussie over de vraag wat de Europese Unie, wat Europa is. Ik ben het zeer eens met een aantal leden - de heer Watson was daar het eerst en het meest uitgesproken in - dat de Europese Unie geen religieuze gemeenschap is. Ik ben het ook eens met de heer Cohn-Bendit die aangaf dat Europa ook geen culturele gemeenschap is. Europa, de Europese Unie, is, zoals de heer Schulz en anderen zeiden, een waardengemeenschap. De Europese integratie is geen religieus, maar een politiek project. In dit verband was het een aardige opmerking van mevrouw Uca die, kijkend naar Turkije, stelde dat deze conclusie ook een brug kan zijn naar de islam en dat wij daarmee inderdaad kunnen laten zien dat Europa een politiek en geen religieus project is. Omgekeerd kan Turkije daarmee laten zien dat ook een land dat voor het overgrote deel islamitisch is een democratische en functionerende rechtsstaat kan zijn.
Omdat het door een aantal van de leden is gevraagd, meld ik graag concreet dat de Europese Raad wat betreft de mensenrechten het voornemen heeft om aanstaande donderdag en vrijdag het principebesluit te nemen over de aanstelling van een Europese mensenrechtenambassadeur.
Over de financiële vooruitzichten is door velen in dit Parlement gesproken. De heer Barroso heeft in zijn inleidende opmerkingen terecht gesproken over het belang van de toegevoegde waarde als het gaat over de meerjarenbegroting en de begrotingsdiscipline. Anderzijds heeft hij ook zijn bezorgdheid uitgesproken over de 1%-benadering en het belang van voldoende geld voor de prioriteiten van Europa. Velen na hem hebben dat onderstreept. Het is dan ook goed om aan te geven wat de positie van de Raad op dit punt is. Wij onderschrijven veel van de hier genoemde prioriteiten, maar het blijft van belang om bij elke financiële discussie naast de prioriteiten ook de posterioriteiten te bepalen en niet alleen de prioriteiten op te tellen. Dat is wat wij als voorzitterschap hebben gedaan in onze zogenaamde
benadering, waarin wij een overzicht hebben proberen te maken en niet alleen de prioriteiten optellen, maar ook de posterioriteiten. Ik kan een aantal leden die zich zorgen maakten over wat er donderdag en vrijdag gaat gebeuren, gerust stellen. Mevrouw Grossetête vreesde dat wij een besluit zouden nemen over 1%, hetgeen niet begrepen zou worden door de burgers. De Raad heeft echter geen standpunt over de 1%, laat dat zeer duidelijk zijn. De Raad heeft juist op basis van de voorstellen van de Commissie - dit is en blijft namelijk het uitgangspunt, want daar wordt terecht door het nieuw Parlement aan gehecht - de posities van de lidstaten, dus zowel de prioriteiten als de posterioriteiten, in kaart gebracht en daarover zullen wij besluiten.
Ik hecht eraan de heer Watson bij te vallen in zijn zorgen over de financiële verantwoording en zijn zorg over het feit dat de Rekenkamer nu al voor de tiende keer geen goedkeurende verklaring over de uitgaven heeft afgegeven. Wij hebben gedurende ons voorzitterschap stappen gezet ter verbetering van deze situatie met behulp van
en wij zullen hier in het voorjaar nader over komen te spreken.
Wat betreft het buitenlands beleid van de Europese Unie hebben wij, denk ik, een belangrijk moment meegemaakt en dat werd door velen hier genoemd. De heer Schulz was daar als eerste zeer uitgesproken over, evenals mevrouw Napoletano. Dat betrof de Oekraïne. Ik denk dat wij - het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad - met onze opstelling hebben kunnen laten zien dat wij in staat zijn om met één stem te spreken als het gaat om het buitenlands beleid. Ik vind dat een zeer belangrijke stap als het gaat om de vorderingen die wij daarmee hebben kunnen bewerkstelligen in de democratiseringsontwikkelingen in de Oekraïne. Ik vind het ook een zeer belangrijke stap op weg naar het spreken met één stem in het buitenlands beleid. Dit is een eerste stap en wij zijn voornemens om op basis van het nieuwe Verdrag verdere stappen te zetten.
Over het volgende punt kan ik vrij kort zijn. Dat betreft de Lissabon-strategie, waarover een aantal leden, de heren Maaten, Kirkhope en Titley, heeft gesproken. U weet dat dit onderwerp in het voorjaar in de Raad aan de orde komt en niet geagendeerd staat voor deze Raad. Wij gaan echter wel door en het is waar dat de implementatie van de Lissabon-strategie één van de kernelementen is. Het is ook waar, zoals de heer Maaten en de heer Kirkhope zeiden, dat deregulering en vermindering van administratieve-lastendruk cruciaal is voor onze concurrentiepositie in de wereld.
Tot slot het punt van de betrokkenheid van de burger en het belang van transparantie en openbaarheid. Wat ik tegen mevrouw Buitenweg ten aanzien van openbaarheid wil zeggen is dat wij tijdens ons voorzitterschap waar dat mogelijk was meer openbaarheid hebben betracht bij de Raadsvergaderingen. Ook heeft er in Amsterdam een unieke bijeenkomst plaatsgevonden met alle bewindspersonen voor Europese zaken. Deze gehele bijeenkomst heeft in het openbaar plaatsgevonden, evenals een informele industriële bijeenkomst.
Ik wil graag eindigen met een hoopvol bericht. De heer Maaten maakte het voorzitterschap complimenten voor het bevorderen van de betrokkenheid van de burger door goede communicatie. Of het daarmee te maken heeft durf ik niet zeker te zeggen, maar we zien wel dat de laatste Eurobarometer een stijging te zien geeft van de positieve betrokkenheid van burgers. Het percentage burgers dat zegt het EU-lidmaatschap een goede zaak te vinden, is gestegen van 48% naar 56%. Dat is niet genoeg, maar wel een mooie stap vooruit en met met deze hoopvolle opmerking wil ik graag afsluiten.
Dank u wel Voorzitter voor in ieder geval uw aandacht.
Enkelen hebben expliciet en met waardering gesproken over de serie conferenties over de vraag wat Europa is en wat de waarden zijn die wij delen. De heren Maaten en Lehne hebben daarover gesproken. Een van de belangrijke lessen die wij uit de discussie over Europese waarden en de Europese identiteit kunnen trekken, is dat wij juist voorzichtig moeten zijn met ons te concentreren op de Europese identiteit. Wij weten na de afgelopen eeuw allemaal tot welke negatieve gevolgen een van bovenaf opgelegde identiteit kan leiden. Ook wat betreft gedeelde Europese waarden realiseren wij ons dat veel van de waarden die wij delen juist universele waarden zijn en wij willen ook dat ze dat zijn. Desalniettemin zijn er Europese karaktertrekken te herkennen in de wijze waarop wij met die waarden omgaan, hoe wij ze kunnen inroepen en hoe wij ze organiseren. Er zijn wel degelijk specifieke Europese accenten aan te wijzen in deze waarden. Bijvoorbeeld, om een heel belangrijke te noemen, tolerantie.
Dat brengt mij op de uitbreidingsdiscussie waar velen over gesproken hebben, te beginnen bij het debat over Turkije. Wij hebben dat debat gisteren gevoerd en geconcludeerd dat wij behalve de zorgen ook de grote voordelen van een mogelijke toetreding van Turkije op termijn duidelijk moeten laten zien. Een van de voordelen is genoemd door de heer Schulz en dat is veiligheid. De heer Watson merkte op dat Turkije in voldoende mate voldoet aan de criteria en dat is ook, in overeenstemming met de conclusie van de Commissie, de positie van het voorzitterschap na de inwerkingtreding van de zes wetten. De heer Eurlings en anderen hebben er opnieuw op gewezen dat het belangrijk is druk op Turkije te blijven uitoefenen ten behoeve van de ontwikkelingen die nodig zijn in dat land. Het gaat daarbij om mensenrechten, godsdienstvrijheid en andere politieke criteria. Juist daarom kiest het voorzitterschap ervoor om op basis van de voorstellen van de Commissie met een nieuw kader voor komende onderhandelingen over toetreding te komen.Dat kader maakt meer druk mogelijk en biedt meer garanties voor een goed verloop. Juist op het punt van de gevoelige politieke criteria biedt die zogenaamde "noodremmogelijkheid", die opschortingsmogelijkheid, garanties.
Om begrijpelijke redenen is door een aantal leden van dit Parlement opnieuw de kwestie-Cyprus aan de orde gesteld. De heer Barroso noemde het in zijn inleidende woorden, evenals de heren Adamou en Dimitrakopoulos. Ik wil nog een keer duidelijk herhalen wat de inzet van het Nederlandse voorzitterschap op dit punt in de voorbereiding van de Raad van eind deze week is. Wij willen inderdaad een erkenning door Turkije van het feit dat Cyprus lid is van de Europese Unie en een van de 25 landen is. Dat willen wij bewerkstelligen via de ondertekening door Turkije van het protocol bij het associatieverdrag.
Door de heer van den Berg is expliciet gevraagd of het voorzitterschap kan bevestigen dat de inzet is dat er geen einddatum wordt genoemd voor de toetreding. Heel nadrukkelijk: dat is inderdaad de inzet van het voorzitterschap. Een andere vraag, toegespitst op de politieke criteria, was of het voorzitterschap kan bevestigen dat Turkije niet toetreedt als het niet klaar is. Ook dat bevestig ik graag met nadruk. Dan treedt Turkije niet toe.
Tot slot in verband met Turkije het belangrijke en gevoelige punt dat in het Parlement zo dadelijk weer aan de orde zal komen, namelijk het zogenaamde open-eindekarakter van de onderhandelingen met Turkije. Ook hier expliciet de vraag van de heer van den Berg: wat is de inzet van het voorzitterschap? Laat ik het nog een keer duidelijk zeggen: de inzet van het voorzitterschap is dat het gaat om toetredingsonderhandelingen, en toetredingsonderhandelingen zijn gericht op toetreding. Dat is punt een. Ten tweede, aansluitend op de opmerkingen van de Commissie, het is een open-eindeproces. Er is geen garantie voor wat betreft de uitkomst. Het derde element is dat de Europese verbondenheid in alle gevallen voldoende gegarandeerd moet blijven, maar de inzet van het Nederlandse voorzitterschap voor de conclusies van donderdag en vrijdag is: wij hebben inderdaad geen plan B.
Over Roemenië en Bulgarije spreken wij later. Ik beperk mij nu tot enkele principiële opmerkingen naar aanleiding van de vragen. Onder andere de heren Watson en Becsey hebben aangedrongen op een aparte benadering van Bulgarije enerzijds en Roemenië anderzijds. In dat verband is het goed om erop te wijzen dat zoals u weet, er niet in het verdrag, maar wel ten aanzien van het moment van toetreding indien nodig onderscheid gemaakt kan worden, omdat de mogelijkheid is geïntroduceerd en afgesproken om, als daar redenen voor zijn, over te gaan tot maximum een jaar uitstel voor het desbetreffende land. Dat is ook meteen het antwoord op de vraag van de heer Eurlings, mevrouw Oomen-Ruijten en de heer Kirkhope, die zich nog steeds grote zorgen maken over de situatie in Roemenië en benadrukken hoe belangrijk het is maximale druk op de ontwikkelingen in Roemenië te houden. Daar ben ik het mee eens en daarom hebben wij als voorzitterschap voorgesteld ook in de Raad te concluderen dat wij extra voorzieningen wat betreft monitoring en concrete
voor Roemenië willen, gekoppeld aan die sanctiemogelijkheid van, indien nodig, maximum één jaar uitstel.
Kroatië is door een aantal leden genoemd en staat niet apart op de agenda, dus ik denk dat ik ondanks het rumoer in de zaal er goed aan doe u daar een zorgvuldig antwoord op te geven. De heren Pinheiro en Becsey hebben aangegeven dat Kroatië ver gevorderd is in zijn ontwikkelingen richting Europa en dat het een Europees land is. Beide wil ik met nadruk bevestigen. Er is grote vooruitgang geboekt en het land ligt in het centrum van Europa. Daarnaast is er terecht door de heren Watson, van den Berg en Swoboda op gewezen dat volledige samenwerking met het ICTY van zeer groot belang is. Natuurlijk zou het goed zijn, en dat zeg ik tegen de heren Swoboda en Becsey, als we die positieve stap kunnen zetten, ook vanwege de voorbeeldfunctie die Kroatië daarmee op de Balkan zou kunnen vervullen. Ik ben het eens met de heer Swoboda dat wij moeten proberen die beslissing positief te laten zijn. Dat is de inzet van het voorzitterschap en dat betekent dat wij inderdaad positief kunnen besluiten ten aanzien van het begin van onderhandelen, begin volgend jaar. Maar wel uitdrukkelijk gekoppeld aan volledige samenwerking met het ICTY.
Een ander belangrijk punt dat door velen van u naar voren is gebracht, is het punt van de terrorismebestrijding. Het grote belang daarvan is ook onderstreept door de heren Barroso en Pinheiro en anderen. Daarnaast is door de heer Watson, mevrouw Malmström en mevrouw Buitenweg gewezen - en ik denk terecht - op het belang van een evenwicht tussen bestrijding van terrorisme en de grondrechten. Ik ben het daarmee eens en ik denk dat de heer Maaten er terecht op heeft gewezen dat wij in het Haags programma hebben laten zien dat de Raad dat evenwicht ook wenst te bewaren. De heer Eurlings vroeg concreet nog naar de mogelijkheden voor het verbieden van organisaties. Hij zal ook weten dat dit een verantwoordelijkheid, een bevoegdheid, is van de lidstaten, maar wij zorgen wel degelijk voor informatie-uitwisseling tussen lidstaten op dit punt. Cruciaal bij de bestrijding van terrorisme, dat werd door de heer Eurlings en anderen genoemd, is de uitwisseling van gegevens. Dat is een kernpunt van dit voorzitterschap en staat ook op de agenda van de Raad voor donderdag en vrijdag. Wij hebben in dit halfjaar concrete vooruitgang geboekt bij het gemakkelijker maken van de uitwisseling van strafrechtregisters, bij het bundelen van
en als het gaat om
en de dreigingsanalyses die daar gemaakt kunnen worden. Wij zullen, zoals u weet, de Commissie vragen te komen met een nader voorstel voor informatie-uitwisseling, zoals ook voorzien in het Haags programma."@lt14
"Voorzitter, dank voor de opmerkingen die door velen gemaakt zijn en waar ik ter voorbereiding van de komende Europese Raad van donderdag en vrijdag goede nota van neem. Laat ik beginnen met de principiële discussie waar een aantal leden van dit Parlement over heeft gesproken, namelijk de discussie over de vraag wat de Europese Unie, wat Europa is. Ik ben het zeer eens met een aantal leden - de heer Watson was daar het eerst en het meest uitgesproken in - dat de Europese Unie geen religieuze gemeenschap is. Ik ben het ook eens met de heer Cohn-Bendit die aangaf dat Europa ook geen culturele gemeenschap is. Europa, de Europese Unie, is, zoals de heer Schulz en anderen zeiden, een waardengemeenschap. De Europese integratie is geen religieus, maar een politiek project. In dit verband was het een aardige opmerking van mevrouw Uca die, kijkend naar Turkije, stelde dat deze conclusie ook een brug kan zijn naar de islam en dat wij daarmee inderdaad kunnen laten zien dat Europa een politiek en geen religieus project is. Omgekeerd kan Turkije daarmee laten zien dat ook een land dat voor het overgrote deel islamitisch is een democratische en functionerende rechtsstaat kan zijn.
Omdat het door een aantal van de leden is gevraagd, meld ik graag concreet dat de Europese Raad wat betreft de mensenrechten het voornemen heeft om aanstaande donderdag en vrijdag het principebesluit te nemen over de aanstelling van een Europese mensenrechtenambassadeur.
Over de financiële vooruitzichten is door velen in dit Parlement gesproken. De heer Barroso heeft in zijn inleidende opmerkingen terecht gesproken over het belang van de toegevoegde waarde als het gaat over de meerjarenbegroting en de begrotingsdiscipline. Anderzijds heeft hij ook zijn bezorgdheid uitgesproken over de 1%-benadering en het belang van voldoende geld voor de prioriteiten van Europa. Velen na hem hebben dat onderstreept. Het is dan ook goed om aan te geven wat de positie van de Raad op dit punt is. Wij onderschrijven veel van de hier genoemde prioriteiten, maar het blijft van belang om bij elke financiële discussie naast de prioriteiten ook de posterioriteiten te bepalen en niet alleen de prioriteiten op te tellen. Dat is wat wij als voorzitterschap hebben gedaan in onze zogenaamde
benadering, waarin wij een overzicht hebben proberen te maken en niet alleen de prioriteiten optellen, maar ook de posterioriteiten. Ik kan een aantal leden die zich zorgen maakten over wat er donderdag en vrijdag gaat gebeuren, gerust stellen. Mevrouw Grossetête vreesde dat wij een besluit zouden nemen over 1%, hetgeen niet begrepen zou worden door de burgers. De Raad heeft echter geen standpunt over de 1%, laat dat zeer duidelijk zijn. De Raad heeft juist op basis van de voorstellen van de Commissie - dit is en blijft namelijk het uitgangspunt, want daar wordt terecht door het nieuw Parlement aan gehecht - de posities van de lidstaten, dus zowel de prioriteiten als de posterioriteiten, in kaart gebracht en daarover zullen wij besluiten.
Ik hecht eraan de heer Watson bij te vallen in zijn zorgen over de financiële verantwoording en zijn zorg over het feit dat de Rekenkamer nu al voor de tiende keer geen goedkeurende verklaring over de uitgaven heeft afgegeven. Wij hebben gedurende ons voorzitterschap stappen gezet ter verbetering van deze situatie met behulp van
en wij zullen hier in het voorjaar nader over komen te spreken.
Wat betreft het buitenlands beleid van de Europese Unie hebben wij, denk ik, een belangrijk moment meegemaakt en dat werd door velen hier genoemd. De heer Schulz was daar als eerste zeer uitgesproken over, evenals mevrouw Napoletano. Dat betrof de Oekraïne. Ik denk dat wij - het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad - met onze opstelling hebben kunnen laten zien dat wij in staat zijn om met één stem te spreken als het gaat om het buitenlands beleid. Ik vind dat een zeer belangrijke stap als het gaat om de vorderingen die wij daarmee hebben kunnen bewerkstelligen in de democratiseringsontwikkelingen in de Oekraïne. Ik vind het ook een zeer belangrijke stap op weg naar het spreken met één stem in het buitenlands beleid. Dit is een eerste stap en wij zijn voornemens om op basis van het nieuwe Verdrag verdere stappen te zetten.
Over het volgende punt kan ik vrij kort zijn. Dat betreft de Lissabon-strategie, waarover een aantal leden, de heren Maaten, Kirkhope en Titley, heeft gesproken. U weet dat dit onderwerp in het voorjaar in de Raad aan de orde komt en niet geagendeerd staat voor deze Raad. Wij gaan echter wel door en het is waar dat de implementatie van de Lissabon-strategie één van de kernelementen is. Het is ook waar, zoals de heer Maaten en de heer Kirkhope zeiden, dat deregulering en vermindering van administratieve-lastendruk cruciaal is voor onze concurrentiepositie in de wereld.
Tot slot het punt van de betrokkenheid van de burger en het belang van transparantie en openbaarheid. Wat ik tegen mevrouw Buitenweg ten aanzien van openbaarheid wil zeggen is dat wij tijdens ons voorzitterschap waar dat mogelijk was meer openbaarheid hebben betracht bij de Raadsvergaderingen. Ook heeft er in Amsterdam een unieke bijeenkomst plaatsgevonden met alle bewindspersonen voor Europese zaken. Deze gehele bijeenkomst heeft in het openbaar plaatsgevonden, evenals een informele industriële bijeenkomst.
Ik wil graag eindigen met een hoopvol bericht. De heer Maaten maakte het voorzitterschap complimenten voor het bevorderen van de betrokkenheid van de burger door goede communicatie. Of het daarmee te maken heeft durf ik niet zeker te zeggen, maar we zien wel dat de laatste Eurobarometer een stijging te zien geeft van de positieve betrokkenheid van burgers. Het percentage burgers dat zegt het EU-lidmaatschap een goede zaak te vinden, is gestegen van 48% naar 56%. Dat is niet genoeg, maar wel een mooie stap vooruit en met met deze hoopvolle opmerking wil ik graag afsluiten.
Dank u wel Voorzitter voor in ieder geval uw aandacht.
Enkelen hebben expliciet en met waardering gesproken over de serie conferenties over de vraag wat Europa is en wat de waarden zijn die wij delen. De heren Maaten en Lehne hebben daarover gesproken. Een van de belangrijke lessen die wij uit de discussie over Europese waarden en de Europese identiteit kunnen trekken, is dat wij juist voorzichtig moeten zijn met ons te concentreren op de Europese identiteit. Wij weten na de afgelopen eeuw allemaal tot welke negatieve gevolgen een van bovenaf opgelegde identiteit kan leiden. Ook wat betreft gedeelde Europese waarden realiseren wij ons dat veel van de waarden die wij delen juist universele waarden zijn en wij willen ook dat ze dat zijn. Desalniettemin zijn er Europese karaktertrekken te herkennen in de wijze waarop wij met die waarden omgaan, hoe wij ze kunnen inroepen en hoe wij ze organiseren. Er zijn wel degelijk specifieke Europese accenten aan te wijzen in deze waarden. Bijvoorbeeld, om een heel belangrijke te noemen, tolerantie.
Dat brengt mij op de uitbreidingsdiscussie waar velen over gesproken hebben, te beginnen bij het debat over Turkije. Wij hebben dat debat gisteren gevoerd en geconcludeerd dat wij behalve de zorgen ook de grote voordelen van een mogelijke toetreding van Turkije op termijn duidelijk moeten laten zien. Een van de voordelen is genoemd door de heer Schulz en dat is veiligheid. De heer Watson merkte op dat Turkije in voldoende mate voldoet aan de criteria en dat is ook, in overeenstemming met de conclusie van de Commissie, de positie van het voorzitterschap na de inwerkingtreding van de zes wetten. De heer Eurlings en anderen hebben er opnieuw op gewezen dat het belangrijk is druk op Turkije te blijven uitoefenen ten behoeve van de ontwikkelingen die nodig zijn in dat land. Het gaat daarbij om mensenrechten, godsdienstvrijheid en andere politieke criteria. Juist daarom kiest het voorzitterschap ervoor om op basis van de voorstellen van de Commissie met een nieuw kader voor komende onderhandelingen over toetreding te komen.Dat kader maakt meer druk mogelijk en biedt meer garanties voor een goed verloop. Juist op het punt van de gevoelige politieke criteria biedt die zogenaamde "noodremmogelijkheid", die opschortingsmogelijkheid, garanties.
Om begrijpelijke redenen is door een aantal leden van dit Parlement opnieuw de kwestie-Cyprus aan de orde gesteld. De heer Barroso noemde het in zijn inleidende woorden, evenals de heren Adamou en Dimitrakopoulos. Ik wil nog een keer duidelijk herhalen wat de inzet van het Nederlandse voorzitterschap op dit punt in de voorbereiding van de Raad van eind deze week is. Wij willen inderdaad een erkenning door Turkije van het feit dat Cyprus lid is van de Europese Unie en een van de 25 landen is. Dat willen wij bewerkstelligen via de ondertekening door Turkije van het protocol bij het associatieverdrag.
Door de heer van den Berg is expliciet gevraagd of het voorzitterschap kan bevestigen dat de inzet is dat er geen einddatum wordt genoemd voor de toetreding. Heel nadrukkelijk: dat is inderdaad de inzet van het voorzitterschap. Een andere vraag, toegespitst op de politieke criteria, was of het voorzitterschap kan bevestigen dat Turkije niet toetreedt als het niet klaar is. Ook dat bevestig ik graag met nadruk. Dan treedt Turkije niet toe.
Tot slot in verband met Turkije het belangrijke en gevoelige punt dat in het Parlement zo dadelijk weer aan de orde zal komen, namelijk het zogenaamde open-eindekarakter van de onderhandelingen met Turkije. Ook hier expliciet de vraag van de heer van den Berg: wat is de inzet van het voorzitterschap? Laat ik het nog een keer duidelijk zeggen: de inzet van het voorzitterschap is dat het gaat om toetredingsonderhandelingen, en toetredingsonderhandelingen zijn gericht op toetreding. Dat is punt een. Ten tweede, aansluitend op de opmerkingen van de Commissie, het is een open-eindeproces. Er is geen garantie voor wat betreft de uitkomst. Het derde element is dat de Europese verbondenheid in alle gevallen voldoende gegarandeerd moet blijven, maar de inzet van het Nederlandse voorzitterschap voor de conclusies van donderdag en vrijdag is: wij hebben inderdaad geen plan B.
Over Roemenië en Bulgarije spreken wij later. Ik beperk mij nu tot enkele principiële opmerkingen naar aanleiding van de vragen. Onder andere de heren Watson en Becsey hebben aangedrongen op een aparte benadering van Bulgarije enerzijds en Roemenië anderzijds. In dat verband is het goed om erop te wijzen dat zoals u weet, er niet in het verdrag, maar wel ten aanzien van het moment van toetreding indien nodig onderscheid gemaakt kan worden, omdat de mogelijkheid is geïntroduceerd en afgesproken om, als daar redenen voor zijn, over te gaan tot maximum een jaar uitstel voor het desbetreffende land. Dat is ook meteen het antwoord op de vraag van de heer Eurlings, mevrouw Oomen-Ruijten en de heer Kirkhope, die zich nog steeds grote zorgen maken over de situatie in Roemenië en benadrukken hoe belangrijk het is maximale druk op de ontwikkelingen in Roemenië te houden. Daar ben ik het mee eens en daarom hebben wij als voorzitterschap voorgesteld ook in de Raad te concluderen dat wij extra voorzieningen wat betreft monitoring en concrete
voor Roemenië willen, gekoppeld aan die sanctiemogelijkheid van, indien nodig, maximum één jaar uitstel.
Kroatië is door een aantal leden genoemd en staat niet apart op de agenda, dus ik denk dat ik ondanks het rumoer in de zaal er goed aan doe u daar een zorgvuldig antwoord op te geven. De heren Pinheiro en Becsey hebben aangegeven dat Kroatië ver gevorderd is in zijn ontwikkelingen richting Europa en dat het een Europees land is. Beide wil ik met nadruk bevestigen. Er is grote vooruitgang geboekt en het land ligt in het centrum van Europa. Daarnaast is er terecht door de heren Watson, van den Berg en Swoboda op gewezen dat volledige samenwerking met het ICTY van zeer groot belang is. Natuurlijk zou het goed zijn, en dat zeg ik tegen de heren Swoboda en Becsey, als we die positieve stap kunnen zetten, ook vanwege de voorbeeldfunctie die Kroatië daarmee op de Balkan zou kunnen vervullen. Ik ben het eens met de heer Swoboda dat wij moeten proberen die beslissing positief te laten zijn. Dat is de inzet van het voorzitterschap en dat betekent dat wij inderdaad positief kunnen besluiten ten aanzien van het begin van onderhandelen, begin volgend jaar. Maar wel uitdrukkelijk gekoppeld aan volledige samenwerking met het ICTY.
Een ander belangrijk punt dat door velen van u naar voren is gebracht, is het punt van de terrorismebestrijding. Het grote belang daarvan is ook onderstreept door de heren Barroso en Pinheiro en anderen. Daarnaast is door de heer Watson, mevrouw Malmström en mevrouw Buitenweg gewezen - en ik denk terecht - op het belang van een evenwicht tussen bestrijding van terrorisme en de grondrechten. Ik ben het daarmee eens en ik denk dat de heer Maaten er terecht op heeft gewezen dat wij in het Haags programma hebben laten zien dat de Raad dat evenwicht ook wenst te bewaren. De heer Eurlings vroeg concreet nog naar de mogelijkheden voor het verbieden van organisaties. Hij zal ook weten dat dit een verantwoordelijkheid, een bevoegdheid, is van de lidstaten, maar wij zorgen wel degelijk voor informatie-uitwisseling tussen lidstaten op dit punt. Cruciaal bij de bestrijding van terrorisme, dat werd door de heer Eurlings en anderen genoemd, is de uitwisseling van gegevens. Dat is een kernpunt van dit voorzitterschap en staat ook op de agenda van de Raad voor donderdag en vrijdag. Wij hebben in dit halfjaar concrete vooruitgang geboekt bij het gemakkelijker maken van de uitwisseling van strafrechtregisters, bij het bundelen van
en als het gaat om
en de dreigingsanalyses die daar gemaakt kunnen worden. Wij zullen, zoals u weet, de Commissie vragen te komen met een nader voorstel voor informatie-uitwisseling, zoals ook voorzien in het Haags programma."@lv13
"Voorzitter, dank voor de opmerkingen die door velen gemaakt zijn en waar ik ter voorbereiding van de komende Europese Raad van donderdag en vrijdag goede nota van neem. Laat ik beginnen met de principiële discussie waar een aantal leden van dit Parlement over heeft gesproken, namelijk de discussie over de vraag wat de Europese Unie, wat Europa is. Ik ben het zeer eens met een aantal leden - de heer Watson was daar het eerst en het meest uitgesproken in - dat de Europese Unie geen religieuze gemeenschap is. Ik ben het ook eens met de heer Cohn-Bendit die aangaf dat Europa ook geen culturele gemeenschap is. Europa, de Europese Unie, is, zoals de heer Schulz en anderen zeiden, een waardengemeenschap. De Europese integratie is geen religieus, maar een politiek project. In dit verband was het een aardige opmerking van mevrouw Uca die, kijkend naar Turkije, stelde dat deze conclusie ook een brug kan zijn naar de islam en dat wij daarmee inderdaad kunnen laten zien dat Europa een politiek en geen religieus project is. Omgekeerd kan Turkije daarmee laten zien dat ook een land dat voor het overgrote deel islamitisch is een democratische en functionerende rechtsstaat kan zijn.
Omdat het door een aantal van de leden is gevraagd, meld ik graag concreet dat de Europese Raad wat betreft de mensenrechten het voornemen heeft om aanstaande donderdag en vrijdag het principebesluit te nemen over de aanstelling van een Europese mensenrechtenambassadeur.
Over de financiële vooruitzichten is door velen in dit Parlement gesproken. De heer Barroso heeft in zijn inleidende opmerkingen terecht gesproken over het belang van de toegevoegde waarde als het gaat over de meerjarenbegroting en de begrotingsdiscipline. Anderzijds heeft hij ook zijn bezorgdheid uitgesproken over de 1%-benadering en het belang van voldoende geld voor de prioriteiten van Europa. Velen na hem hebben dat onderstreept. Het is dan ook goed om aan te geven wat de positie van de Raad op dit punt is. Wij onderschrijven veel van de hier genoemde prioriteiten, maar het blijft van belang om bij elke financiële discussie naast de prioriteiten ook de posterioriteiten te bepalen en niet alleen de prioriteiten op te tellen. Dat is wat wij als voorzitterschap hebben gedaan in onze zogenaamde
benadering, waarin wij een overzicht hebben proberen te maken en niet alleen de prioriteiten optellen, maar ook de posterioriteiten. Ik kan een aantal leden die zich zorgen maakten over wat er donderdag en vrijdag gaat gebeuren, gerust stellen. Mevrouw Grossetête vreesde dat wij een besluit zouden nemen over 1%, hetgeen niet begrepen zou worden door de burgers. De Raad heeft echter geen standpunt over de 1%, laat dat zeer duidelijk zijn. De Raad heeft juist op basis van de voorstellen van de Commissie - dit is en blijft namelijk het uitgangspunt, want daar wordt terecht door het nieuw Parlement aan gehecht - de posities van de lidstaten, dus zowel de prioriteiten als de posterioriteiten, in kaart gebracht en daarover zullen wij besluiten.
Ik hecht eraan de heer Watson bij te vallen in zijn zorgen over de financiële verantwoording en zijn zorg over het feit dat de Rekenkamer nu al voor de tiende keer geen goedkeurende verklaring over de uitgaven heeft afgegeven. Wij hebben gedurende ons voorzitterschap stappen gezet ter verbetering van deze situatie met behulp van
en wij zullen hier in het voorjaar nader over komen te spreken.
Wat betreft het buitenlands beleid van de Europese Unie hebben wij, denk ik, een belangrijk moment meegemaakt en dat werd door velen hier genoemd. De heer Schulz was daar als eerste zeer uitgesproken over, evenals mevrouw Napoletano. Dat betrof de Oekraïne. Ik denk dat wij - het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad - met onze opstelling hebben kunnen laten zien dat wij in staat zijn om met één stem te spreken als het gaat om het buitenlands beleid. Ik vind dat een zeer belangrijke stap als het gaat om de vorderingen die wij daarmee hebben kunnen bewerkstelligen in de democratiseringsontwikkelingen in de Oekraïne. Ik vind het ook een zeer belangrijke stap op weg naar het spreken met één stem in het buitenlands beleid. Dit is een eerste stap en wij zijn voornemens om op basis van het nieuwe Verdrag verdere stappen te zetten.
Over het volgende punt kan ik vrij kort zijn. Dat betreft de Lissabon-strategie, waarover een aantal leden, de heren Maaten, Kirkhope en Titley, heeft gesproken. U weet dat dit onderwerp in het voorjaar in de Raad aan de orde komt en niet geagendeerd staat voor deze Raad. Wij gaan echter wel door en het is waar dat de implementatie van de Lissabon-strategie één van de kernelementen is. Het is ook waar, zoals de heer Maaten en de heer Kirkhope zeiden, dat deregulering en vermindering van administratieve-lastendruk cruciaal is voor onze concurrentiepositie in de wereld.
Tot slot het punt van de betrokkenheid van de burger en het belang van transparantie en openbaarheid. Wat ik tegen mevrouw Buitenweg ten aanzien van openbaarheid wil zeggen is dat wij tijdens ons voorzitterschap waar dat mogelijk was meer openbaarheid hebben betracht bij de Raadsvergaderingen. Ook heeft er in Amsterdam een unieke bijeenkomst plaatsgevonden met alle bewindspersonen voor Europese zaken. Deze gehele bijeenkomst heeft in het openbaar plaatsgevonden, evenals een informele industriële bijeenkomst.
Ik wil graag eindigen met een hoopvol bericht. De heer Maaten maakte het voorzitterschap complimenten voor het bevorderen van de betrokkenheid van de burger door goede communicatie. Of het daarmee te maken heeft durf ik niet zeker te zeggen, maar we zien wel dat de laatste Eurobarometer een stijging te zien geeft van de positieve betrokkenheid van burgers. Het percentage burgers dat zegt het EU-lidmaatschap een goede zaak te vinden, is gestegen van 48% naar 56%. Dat is niet genoeg, maar wel een mooie stap vooruit en met met deze hoopvolle opmerking wil ik graag afsluiten.
Dank u wel Voorzitter voor in ieder geval uw aandacht.
Enkelen hebben expliciet en met waardering gesproken over de serie conferenties over de vraag wat Europa is en wat de waarden zijn die wij delen. De heren Maaten en Lehne hebben daarover gesproken. Een van de belangrijke lessen die wij uit de discussie over Europese waarden en de Europese identiteit kunnen trekken, is dat wij juist voorzichtig moeten zijn met ons te concentreren op de Europese identiteit. Wij weten na de afgelopen eeuw allemaal tot welke negatieve gevolgen een van bovenaf opgelegde identiteit kan leiden. Ook wat betreft gedeelde Europese waarden realiseren wij ons dat veel van de waarden die wij delen juist universele waarden zijn en wij willen ook dat ze dat zijn. Desalniettemin zijn er Europese karaktertrekken te herkennen in de wijze waarop wij met die waarden omgaan, hoe wij ze kunnen inroepen en hoe wij ze organiseren. Er zijn wel degelijk specifieke Europese accenten aan te wijzen in deze waarden. Bijvoorbeeld, om een heel belangrijke te noemen, tolerantie.
Dat brengt mij op de uitbreidingsdiscussie waar velen over gesproken hebben, te beginnen bij het debat over Turkije. Wij hebben dat debat gisteren gevoerd en geconcludeerd dat wij behalve de zorgen ook de grote voordelen van een mogelijke toetreding van Turkije op termijn duidelijk moeten laten zien. Een van de voordelen is genoemd door de heer Schulz en dat is veiligheid. De heer Watson merkte op dat Turkije in voldoende mate voldoet aan de criteria en dat is ook, in overeenstemming met de conclusie van de Commissie, de positie van het voorzitterschap na de inwerkingtreding van de zes wetten. De heer Eurlings en anderen hebben er opnieuw op gewezen dat het belangrijk is druk op Turkije te blijven uitoefenen ten behoeve van de ontwikkelingen die nodig zijn in dat land. Het gaat daarbij om mensenrechten, godsdienstvrijheid en andere politieke criteria. Juist daarom kiest het voorzitterschap ervoor om op basis van de voorstellen van de Commissie met een nieuw kader voor komende onderhandelingen over toetreding te komen.Dat kader maakt meer druk mogelijk en biedt meer garanties voor een goed verloop. Juist op het punt van de gevoelige politieke criteria biedt die zogenaamde "noodremmogelijkheid", die opschortingsmogelijkheid, garanties.
Om begrijpelijke redenen is door een aantal leden van dit Parlement opnieuw de kwestie-Cyprus aan de orde gesteld. De heer Barroso noemde het in zijn inleidende woorden, evenals de heren Adamou en Dimitrakopoulos. Ik wil nog een keer duidelijk herhalen wat de inzet van het Nederlandse voorzitterschap op dit punt in de voorbereiding van de Raad van eind deze week is. Wij willen inderdaad een erkenning door Turkije van het feit dat Cyprus lid is van de Europese Unie en een van de 25 landen is. Dat willen wij bewerkstelligen via de ondertekening door Turkije van het protocol bij het associatieverdrag.
Door de heer van den Berg is expliciet gevraagd of het voorzitterschap kan bevestigen dat de inzet is dat er geen einddatum wordt genoemd voor de toetreding. Heel nadrukkelijk: dat is inderdaad de inzet van het voorzitterschap. Een andere vraag, toegespitst op de politieke criteria, was of het voorzitterschap kan bevestigen dat Turkije niet toetreedt als het niet klaar is. Ook dat bevestig ik graag met nadruk. Dan treedt Turkije niet toe.
Tot slot in verband met Turkije het belangrijke en gevoelige punt dat in het Parlement zo dadelijk weer aan de orde zal komen, namelijk het zogenaamde open-eindekarakter van de onderhandelingen met Turkije. Ook hier expliciet de vraag van de heer van den Berg: wat is de inzet van het voorzitterschap? Laat ik het nog een keer duidelijk zeggen: de inzet van het voorzitterschap is dat het gaat om toetredingsonderhandelingen, en toetredingsonderhandelingen zijn gericht op toetreding. Dat is punt een. Ten tweede, aansluitend op de opmerkingen van de Commissie, het is een open-eindeproces. Er is geen garantie voor wat betreft de uitkomst. Het derde element is dat de Europese verbondenheid in alle gevallen voldoende gegarandeerd moet blijven, maar de inzet van het Nederlandse voorzitterschap voor de conclusies van donderdag en vrijdag is: wij hebben inderdaad geen plan B.
Over Roemenië en Bulgarije spreken wij later. Ik beperk mij nu tot enkele principiële opmerkingen naar aanleiding van de vragen. Onder andere de heren Watson en Becsey hebben aangedrongen op een aparte benadering van Bulgarije enerzijds en Roemenië anderzijds. In dat verband is het goed om erop te wijzen dat zoals u weet, er niet in het verdrag, maar wel ten aanzien van het moment van toetreding indien nodig onderscheid gemaakt kan worden, omdat de mogelijkheid is geïntroduceerd en afgesproken om, als daar redenen voor zijn, over te gaan tot maximum een jaar uitstel voor het desbetreffende land. Dat is ook meteen het antwoord op de vraag van de heer Eurlings, mevrouw Oomen-Ruijten en de heer Kirkhope, die zich nog steeds grote zorgen maken over de situatie in Roemenië en benadrukken hoe belangrijk het is maximale druk op de ontwikkelingen in Roemenië te houden. Daar ben ik het mee eens en daarom hebben wij als voorzitterschap voorgesteld ook in de Raad te concluderen dat wij extra voorzieningen wat betreft monitoring en concrete
voor Roemenië willen, gekoppeld aan die sanctiemogelijkheid van, indien nodig, maximum één jaar uitstel.
Kroatië is door een aantal leden genoemd en staat niet apart op de agenda, dus ik denk dat ik ondanks het rumoer in de zaal er goed aan doe u daar een zorgvuldig antwoord op te geven. De heren Pinheiro en Becsey hebben aangegeven dat Kroatië ver gevorderd is in zijn ontwikkelingen richting Europa en dat het een Europees land is. Beide wil ik met nadruk bevestigen. Er is grote vooruitgang geboekt en het land ligt in het centrum van Europa. Daarnaast is er terecht door de heren Watson, van den Berg en Swoboda op gewezen dat volledige samenwerking met het ICTY van zeer groot belang is. Natuurlijk zou het goed zijn, en dat zeg ik tegen de heren Swoboda en Becsey, als we die positieve stap kunnen zetten, ook vanwege de voorbeeldfunctie die Kroatië daarmee op de Balkan zou kunnen vervullen. Ik ben het eens met de heer Swoboda dat wij moeten proberen die beslissing positief te laten zijn. Dat is de inzet van het voorzitterschap en dat betekent dat wij inderdaad positief kunnen besluiten ten aanzien van het begin van onderhandelen, begin volgend jaar. Maar wel uitdrukkelijk gekoppeld aan volledige samenwerking met het ICTY.
Een ander belangrijk punt dat door velen van u naar voren is gebracht, is het punt van de terrorismebestrijding. Het grote belang daarvan is ook onderstreept door de heren Barroso en Pinheiro en anderen. Daarnaast is door de heer Watson, mevrouw Malmström en mevrouw Buitenweg gewezen - en ik denk terecht - op het belang van een evenwicht tussen bestrijding van terrorisme en de grondrechten. Ik ben het daarmee eens en ik denk dat de heer Maaten er terecht op heeft gewezen dat wij in het Haags programma hebben laten zien dat de Raad dat evenwicht ook wenst te bewaren. De heer Eurlings vroeg concreet nog naar de mogelijkheden voor het verbieden van organisaties. Hij zal ook weten dat dit een verantwoordelijkheid, een bevoegdheid, is van de lidstaten, maar wij zorgen wel degelijk voor informatie-uitwisseling tussen lidstaten op dit punt. Cruciaal bij de bestrijding van terrorisme, dat werd door de heer Eurlings en anderen genoemd, is de uitwisseling van gegevens. Dat is een kernpunt van dit voorzitterschap en staat ook op de agenda van de Raad voor donderdag en vrijdag. Wij hebben in dit halfjaar concrete vooruitgang geboekt bij het gemakkelijker maken van de uitwisseling van strafrechtregisters, bij het bundelen van
en als het gaat om
en de dreigingsanalyses die daar gemaakt kunnen worden. Wij zullen, zoals u weet, de Commissie vragen te komen met een nader voorstel voor informatie-uitwisseling, zoals ook voorzien in het Haags programma."@mt15
"Voorzitter, dank voor de opmerkingen die door velen gemaakt zijn en waar ik ter voorbereiding van de komende Europese Raad van donderdag en vrijdag goede nota van neem. Laat ik beginnen met de principiële discussie waar een aantal leden van dit Parlement over heeft gesproken, namelijk de discussie over de vraag wat de Europese Unie, wat Europa is. Ik ben het zeer eens met een aantal leden - de heer Watson was daar het eerst en het meest uitgesproken in - dat de Europese Unie geen religieuze gemeenschap is. Ik ben het ook eens met de heer Cohn-Bendit die aangaf dat Europa ook geen culturele gemeenschap is. Europa, de Europese Unie, is, zoals de heer Schulz en anderen zeiden, een waardengemeenschap. De Europese integratie is geen religieus, maar een politiek project. In dit verband was het een aardige opmerking van mevrouw Uca die, kijkend naar Turkije, stelde dat deze conclusie ook een brug kan zijn naar de islam en dat wij daarmee inderdaad kunnen laten zien dat Europa een politiek en geen religieus project is. Omgekeerd kan Turkije daarmee laten zien dat ook een land dat voor het overgrote deel islamitisch is een democratische en functionerende rechtsstaat kan zijn.
Omdat het door een aantal van de leden is gevraagd, meld ik graag concreet dat de Europese Raad wat betreft de mensenrechten het voornemen heeft om aanstaande donderdag en vrijdag het principebesluit te nemen over de aanstelling van een Europese mensenrechtenambassadeur.
Over de financiële vooruitzichten is door velen in dit Parlement gesproken. De heer Barroso heeft in zijn inleidende opmerkingen terecht gesproken over het belang van de toegevoegde waarde als het gaat over de meerjarenbegroting en de begrotingsdiscipline. Anderzijds heeft hij ook zijn bezorgdheid uitgesproken over de 1%-benadering en het belang van voldoende geld voor de prioriteiten van Europa. Velen na hem hebben dat onderstreept. Het is dan ook goed om aan te geven wat de positie van de Raad op dit punt is. Wij onderschrijven veel van de hier genoemde prioriteiten, maar het blijft van belang om bij elke financiële discussie naast de prioriteiten ook de posterioriteiten te bepalen en niet alleen de prioriteiten op te tellen. Dat is wat wij als voorzitterschap hebben gedaan in onze zogenaamde
benadering, waarin wij een overzicht hebben proberen te maken en niet alleen de prioriteiten optellen, maar ook de posterioriteiten. Ik kan een aantal leden die zich zorgen maakten over wat er donderdag en vrijdag gaat gebeuren, gerust stellen. Mevrouw Grossetête vreesde dat wij een besluit zouden nemen over 1%, hetgeen niet begrepen zou worden door de burgers. De Raad heeft echter geen standpunt over de 1%, laat dat zeer duidelijk zijn. De Raad heeft juist op basis van de voorstellen van de Commissie - dit is en blijft namelijk het uitgangspunt, want daar wordt terecht door het nieuw Parlement aan gehecht - de posities van de lidstaten, dus zowel de prioriteiten als de posterioriteiten, in kaart gebracht en daarover zullen wij besluiten.
Ik hecht eraan de heer Watson bij te vallen in zijn zorgen over de financiële verantwoording en zijn zorg over het feit dat de Rekenkamer nu al voor de tiende keer geen goedkeurende verklaring over de uitgaven heeft afgegeven. Wij hebben gedurende ons voorzitterschap stappen gezet ter verbetering van deze situatie met behulp van
en wij zullen hier in het voorjaar nader over komen te spreken.
Wat betreft het buitenlands beleid van de Europese Unie hebben wij, denk ik, een belangrijk moment meegemaakt en dat werd door velen hier genoemd. De heer Schulz was daar als eerste zeer uitgesproken over, evenals mevrouw Napoletano. Dat betrof de Oekraïne. Ik denk dat wij - het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad - met onze opstelling hebben kunnen laten zien dat wij in staat zijn om met één stem te spreken als het gaat om het buitenlands beleid. Ik vind dat een zeer belangrijke stap als het gaat om de vorderingen die wij daarmee hebben kunnen bewerkstelligen in de democratiseringsontwikkelingen in de Oekraïne. Ik vind het ook een zeer belangrijke stap op weg naar het spreken met één stem in het buitenlands beleid. Dit is een eerste stap en wij zijn voornemens om op basis van het nieuwe Verdrag verdere stappen te zetten.
Over het volgende punt kan ik vrij kort zijn. Dat betreft de Lissabon-strategie, waarover een aantal leden, de heren Maaten, Kirkhope en Titley, heeft gesproken. U weet dat dit onderwerp in het voorjaar in de Raad aan de orde komt en niet geagendeerd staat voor deze Raad. Wij gaan echter wel door en het is waar dat de implementatie van de Lissabon-strategie één van de kernelementen is. Het is ook waar, zoals de heer Maaten en de heer Kirkhope zeiden, dat deregulering en vermindering van administratieve-lastendruk cruciaal is voor onze concurrentiepositie in de wereld.
Tot slot het punt van de betrokkenheid van de burger en het belang van transparantie en openbaarheid. Wat ik tegen mevrouw Buitenweg ten aanzien van openbaarheid wil zeggen is dat wij tijdens ons voorzitterschap waar dat mogelijk was meer openbaarheid hebben betracht bij de Raadsvergaderingen. Ook heeft er in Amsterdam een unieke bijeenkomst plaatsgevonden met alle bewindspersonen voor Europese zaken. Deze gehele bijeenkomst heeft in het openbaar plaatsgevonden, evenals een informele industriële bijeenkomst.
Ik wil graag eindigen met een hoopvol bericht. De heer Maaten maakte het voorzitterschap complimenten voor het bevorderen van de betrokkenheid van de burger door goede communicatie. Of het daarmee te maken heeft durf ik niet zeker te zeggen, maar we zien wel dat de laatste Eurobarometer een stijging te zien geeft van de positieve betrokkenheid van burgers. Het percentage burgers dat zegt het EU-lidmaatschap een goede zaak te vinden, is gestegen van 48% naar 56%. Dat is niet genoeg, maar wel een mooie stap vooruit en met met deze hoopvolle opmerking wil ik graag afsluiten.
Dank u wel Voorzitter voor in ieder geval uw aandacht.
Enkelen hebben expliciet en met waardering gesproken over de serie conferenties over de vraag wat Europa is en wat de waarden zijn die wij delen. De heren Maaten en Lehne hebben daarover gesproken. Een van de belangrijke lessen die wij uit de discussie over Europese waarden en de Europese identiteit kunnen trekken, is dat wij juist voorzichtig moeten zijn met ons te concentreren op de Europese identiteit. Wij weten na de afgelopen eeuw allemaal tot welke negatieve gevolgen een van bovenaf opgelegde identiteit kan leiden. Ook wat betreft gedeelde Europese waarden realiseren wij ons dat veel van de waarden die wij delen juist universele waarden zijn en wij willen ook dat ze dat zijn. Desalniettemin zijn er Europese karaktertrekken te herkennen in de wijze waarop wij met die waarden omgaan, hoe wij ze kunnen inroepen en hoe wij ze organiseren. Er zijn wel degelijk specifieke Europese accenten aan te wijzen in deze waarden. Bijvoorbeeld, om een heel belangrijke te noemen, tolerantie.
Dat brengt mij op de uitbreidingsdiscussie waar velen over gesproken hebben, te beginnen bij het debat over Turkije. Wij hebben dat debat gisteren gevoerd en geconcludeerd dat wij behalve de zorgen ook de grote voordelen van een mogelijke toetreding van Turkije op termijn duidelijk moeten laten zien. Een van de voordelen is genoemd door de heer Schulz en dat is veiligheid. De heer Watson merkte op dat Turkije in voldoende mate voldoet aan de criteria en dat is ook, in overeenstemming met de conclusie van de Commissie, de positie van het voorzitterschap na de inwerkingtreding van de zes wetten. De heer Eurlings en anderen hebben er opnieuw op gewezen dat het belangrijk is druk op Turkije te blijven uitoefenen ten behoeve van de ontwikkelingen die nodig zijn in dat land. Het gaat daarbij om mensenrechten, godsdienstvrijheid en andere politieke criteria. Juist daarom kiest het voorzitterschap ervoor om op basis van de voorstellen van de Commissie met een nieuw kader voor komende onderhandelingen over toetreding te komen.Dat kader maakt meer druk mogelijk en biedt meer garanties voor een goed verloop. Juist op het punt van de gevoelige politieke criteria biedt die zogenaamde "noodremmogelijkheid", die opschortingsmogelijkheid, garanties.
Om begrijpelijke redenen is door een aantal leden van dit Parlement opnieuw de kwestie-Cyprus aan de orde gesteld. De heer Barroso noemde het in zijn inleidende woorden, evenals de heren Adamou en Dimitrakopoulos. Ik wil nog een keer duidelijk herhalen wat de inzet van het Nederlandse voorzitterschap op dit punt in de voorbereiding van de Raad van eind deze week is. Wij willen inderdaad een erkenning door Turkije van het feit dat Cyprus lid is van de Europese Unie en een van de 25 landen is. Dat willen wij bewerkstelligen via de ondertekening door Turkije van het protocol bij het associatieverdrag.
Door de heer van den Berg is expliciet gevraagd of het voorzitterschap kan bevestigen dat de inzet is dat er geen einddatum wordt genoemd voor de toetreding. Heel nadrukkelijk: dat is inderdaad de inzet van het voorzitterschap. Een andere vraag, toegespitst op de politieke criteria, was of het voorzitterschap kan bevestigen dat Turkije niet toetreedt als het niet klaar is. Ook dat bevestig ik graag met nadruk. Dan treedt Turkije niet toe.
Tot slot in verband met Turkije het belangrijke en gevoelige punt dat in het Parlement zo dadelijk weer aan de orde zal komen, namelijk het zogenaamde open-eindekarakter van de onderhandelingen met Turkije. Ook hier expliciet de vraag van de heer van den Berg: wat is de inzet van het voorzitterschap? Laat ik het nog een keer duidelijk zeggen: de inzet van het voorzitterschap is dat het gaat om toetredingsonderhandelingen, en toetredingsonderhandelingen zijn gericht op toetreding. Dat is punt een. Ten tweede, aansluitend op de opmerkingen van de Commissie, het is een open-eindeproces. Er is geen garantie voor wat betreft de uitkomst. Het derde element is dat de Europese verbondenheid in alle gevallen voldoende gegarandeerd moet blijven, maar de inzet van het Nederlandse voorzitterschap voor de conclusies van donderdag en vrijdag is: wij hebben inderdaad geen plan B.
Over Roemenië en Bulgarije spreken wij later. Ik beperk mij nu tot enkele principiële opmerkingen naar aanleiding van de vragen. Onder andere de heren Watson en Becsey hebben aangedrongen op een aparte benadering van Bulgarije enerzijds en Roemenië anderzijds. In dat verband is het goed om erop te wijzen dat zoals u weet, er niet in het verdrag, maar wel ten aanzien van het moment van toetreding indien nodig onderscheid gemaakt kan worden, omdat de mogelijkheid is geïntroduceerd en afgesproken om, als daar redenen voor zijn, over te gaan tot maximum een jaar uitstel voor het desbetreffende land. Dat is ook meteen het antwoord op de vraag van de heer Eurlings, mevrouw Oomen-Ruijten en de heer Kirkhope, die zich nog steeds grote zorgen maken over de situatie in Roemenië en benadrukken hoe belangrijk het is maximale druk op de ontwikkelingen in Roemenië te houden. Daar ben ik het mee eens en daarom hebben wij als voorzitterschap voorgesteld ook in de Raad te concluderen dat wij extra voorzieningen wat betreft monitoring en concrete
voor Roemenië willen, gekoppeld aan die sanctiemogelijkheid van, indien nodig, maximum één jaar uitstel.
Kroatië is door een aantal leden genoemd en staat niet apart op de agenda, dus ik denk dat ik ondanks het rumoer in de zaal er goed aan doe u daar een zorgvuldig antwoord op te geven. De heren Pinheiro en Becsey hebben aangegeven dat Kroatië ver gevorderd is in zijn ontwikkelingen richting Europa en dat het een Europees land is. Beide wil ik met nadruk bevestigen. Er is grote vooruitgang geboekt en het land ligt in het centrum van Europa. Daarnaast is er terecht door de heren Watson, van den Berg en Swoboda op gewezen dat volledige samenwerking met het ICTY van zeer groot belang is. Natuurlijk zou het goed zijn, en dat zeg ik tegen de heren Swoboda en Becsey, als we die positieve stap kunnen zetten, ook vanwege de voorbeeldfunctie die Kroatië daarmee op de Balkan zou kunnen vervullen. Ik ben het eens met de heer Swoboda dat wij moeten proberen die beslissing positief te laten zijn. Dat is de inzet van het voorzitterschap en dat betekent dat wij inderdaad positief kunnen besluiten ten aanzien van het begin van onderhandelen, begin volgend jaar. Maar wel uitdrukkelijk gekoppeld aan volledige samenwerking met het ICTY.
Een ander belangrijk punt dat door velen van u naar voren is gebracht, is het punt van de terrorismebestrijding. Het grote belang daarvan is ook onderstreept door de heren Barroso en Pinheiro en anderen. Daarnaast is door de heer Watson, mevrouw Malmström en mevrouw Buitenweg gewezen - en ik denk terecht - op het belang van een evenwicht tussen bestrijding van terrorisme en de grondrechten. Ik ben het daarmee eens en ik denk dat de heer Maaten er terecht op heeft gewezen dat wij in het Haags programma hebben laten zien dat de Raad dat evenwicht ook wenst te bewaren. De heer Eurlings vroeg concreet nog naar de mogelijkheden voor het verbieden van organisaties. Hij zal ook weten dat dit een verantwoordelijkheid, een bevoegdheid, is van de lidstaten, maar wij zorgen wel degelijk voor informatie-uitwisseling tussen lidstaten op dit punt. Cruciaal bij de bestrijding van terrorisme, dat werd door de heer Eurlings en anderen genoemd, is de uitwisseling van gegevens. Dat is een kernpunt van dit voorzitterschap en staat ook op de agenda van de Raad voor donderdag en vrijdag. Wij hebben in dit halfjaar concrete vooruitgang geboekt bij het gemakkelijker maken van de uitwisseling van strafrechtregisters, bij het bundelen van
en als het gaat om
en de dreigingsanalyses die daar gemaakt kunnen worden. Wij zullen, zoals u weet, de Commissie vragen te komen met een nader voorstel voor informatie-uitwisseling, zoals ook voorzien in het Haags programma."@pl16
"Conselho.
Senhor Presidente, agradeço as observações feitas por muitos de vós, das quais tomei a devida nota tendo em vista a preparação do Conselho Europeu da próxima quinta e sexta-feira. Permitam-me que comece pelo debate fundamental a que alguns membros deste Parlamento fizeram referência, nomeadamente o debate sobre aquilo que União Europeia é, aquilo que Europa é. Estou amplamente de acordo com alguns dos senhores deputados que afirmam – e o senhor deputado Watson foi o primeiro e o que o fez de forma mais explícita – que a União Europeia não é uma comunidade religiosa. Concordo igualmente com o senhor deputado Cohn-Bendit, que assinalou que a Europa também não é uma comunidade cultural. Como o senhor deputado Schulz e outros tiverem ocasião de dizer, a Europa - a União Europeia - é uma comunidade de valores. A integração europeia não é um projecto religioso, mas um projecto político. Nesse contexto, referindo-se à Turquia, a senhora deputada Uca fez a interessante observação de que a conclusão pode ser também uma ponte para o Islão, e, com efeito, podemos usá-la para ilustrar que a Europa é um projecto político e não um projecto religioso. Em contrapartida, a Turquia poderá usá-la para demonstrar que um país maioritariamente islâmico pode também ser um país democrático e um Estado de direito actuante.
A pedido de alguns dos senhores deputados, tenho o prazer de vos informar especificamente de que é intenção do Conselho Europeu da próxima quinta e sexta-feira decidir, em princípio, sobre a eventual designação de um embaixador europeu para os direitos humanos.
Muitos de vós falaram sobre as Perspectivas Financeiras. Nas suas observações preambulares, o Sr. José Manuel Barroso referiu, com razão, a importância do valor acrescentado no que se prende com o orçamento plurianual e a disciplina orçamental, mas expressou igualmente a sua preocupação - que depois foi complementarmente evidenciada por outros oradores - no que diz respeito à abordagem de 1% e à importância de garantir recursos financeiros suficientes para as prioridades da Europa. Será conveniente indicar, portanto, qual é a posição do Conselho sobre esta matéria. Subscrevemos muitas das prioridades que aqui foram mencionadas, mas continua a ser importante que, em todos os debates financeiros, para além das prioridades, se determinem igualmente as posterioridades, e não se enumerem apenas as prioridades. Foi precisamente isso que fizemos, enquanto Presidência, com a nossa chamada "abordagem por blocos", onde procurámos traçar um panorama geral e compilar posterioridades e não apenas prioridades. Posso tranquilizar alguns dos senhores deputados que se manifestaram preocupados com aquilo que irá acontecer na quinta e sexta-feira. A senhora deputada Grossetête receava que tomássemos uma decisão sobre o valor de 1%, uma decisão que os cidadãos não iriam compreender. Gostaria de deixar bem claro que o Conselho não adoptou qualquer posição sobre esse valor. Com base nas propostas da Comissão, que continuam a ser o princípio director – pois, afinal, o novo Parlamento também as valoriza particularmente, e com toda razão – o Conselho sumariou simplesmente as posições dos Estados-Membros, tanto as prioridades como as posterioridades, e é nelas que iremos basear as nossas decisões.
Associo-me por inteiro ao senhor deputado Watson nas suas preocupações quanto à responsabilidade financeira e à sua consternação relativamente ao facto de o Tribunal de Contas não ter, já pela décima vez consecutiva, emitido uma declaração de fiabilidade sobre as despesas. Durante a nossa Presidência, fizemos diligências no sentindo de melhorar esta situação por meio de auditorias únicas, e na Primavera debruçar-nos mais aprofundadamente sobre esta matéria.
No que diz respeito à política externa da União Europeia, penso que vivemos um momento histórico, um momento que foi referido por muitos de vós. O senhor deputado Schulz foi o primeiro a falar a este respeito, e fê-lo de forma muito sincera, como o fez também a senhora deputada Napoletano. Esse momento teve a ver com a Ucrânia. Penso que a posição que assumimos – Parlamento Europeu, Comissão e Conselho –, demonstrou que somos capazes de falar a uma só voz quando se trata de política externa. Penso que isso representa um passo muito importante no avanço que conseguimos imprimir ao processo de democratização na Ucrânia. É também um passo muito importante para uma actuação concertada da nossa parte em matéria de política externa. Este é um primeiro passo, e tencionamos dar mais com base no novo Tratado.
No que diz respeito ao próximo tema, a agenda Lisboa, poderei ser breve. Este assunto foi referido por alguns dos senhores de deputados, entre quais o senhor deputado Maaten, o senhor deputado Kirkhope e o senhor deputado Titley. Como sabem, este ponto não consta da agenda deste Conselho, visto que irá ser tratado na Primavera. Iremos, contudo, perseverar, e é verdade que a execução da estratégia de Lisboa é um dos elementos fulcrais. Como o senhor deputado Maaten e o senhor deputado Kirkhope tiveram ocasião de dizer, também é verdade que a desregulamentação e a redução da carga administrativa é um factor crucial para a nossa competitividade a nível mundial.
Por último, passarei à questão do envolvimento dos cidadãos e da importância da transparência e da abertura. Aquilo que gostaria de dizer à senhora deputada Buitenweg, a propósito de abertura, é que, durante a nossa Presidência, procurámos, sempre que possível, criar mais abertura nas reuniões do Conselho. Além disso, em Amesterdão foi realizada uma reunião única envolvendo todos os Ministros dos Assuntos Europeus. Toda essa reunião foi realizada em público, como aconteceu também como uma reunião informal com a indústria.
Gostaria de terminar com uma nota de optimismo. O senhor deputado Maaten felicitou a Presidência pela promoção do envolvimento dos cidadãos mediante uma boa comunicação. Não sei ao certo se realmente existe uma relação entre uma coisa e outra, mas o último inquérito do Eurobarómetro revela, de facto, um aumento do envolvimento positivo dos cidadãos. A percentagem de cidadãos que afirmam que a filiação na UE é um factor positivo aumentou de 48% para 56%. Isso não basta, mas representa, contudo, um importante passo em frente, e gostaria de terminar com esta nota positiva.
Seja como for, quero agradecer-vos a atenção que me dispensaram.
Alguns de vós, incluindo o senhor deputado Maaten e o senhor deputado Lehne, referiram-se de forma explícita e com apreço à série de conferências sobre a natureza da Europa e a essência dos valores que partilhamos. Um dos importantes ensinamentos que podemos extrair da discussão em torno dos valores europeus e da identidade europeia, é que temos realmente de ter cuidado quando nos concentramos na identidade europeia. No século passado, todos os viram os efeitos nefastos que podem advir de uma identidade imposta a partir de cima. Estamos cientes também de que muitos dos valores europeus que partilhamos são, na realidade, valores universais, e é exactamente isso que queremos que eles sejam. No entanto, existem traços europeus que são reconhecíveis, nomeadamente na maneira como aplicamos esses valores, no modo como podemos invocá-los e na forma como os organizamos. Há seguramente características europeias específicas que encontram expressão nesses valores, e um importante exemplo das quais é a tolerância.
Isso leva-me a falar do debate sobre o alargamento, um tema que apelou a muitos oradores, começando pelo debate sobre a Turquia. Travámos ontem esse debate e concluímos que, tendo em conta as preocupações que este assunto suscita, teremos de demonstrar claramente as enormes vantagens que uma possível adesão da Turquia pode ter a prazo. O senhor deputado Schultz referiu a segurança como uma dessas vantagens. O senhor deputado Watson assinalou que a Turquia cumpre em medida suficiente os critérios de adesão, e essa é também – em consonância, aliás, com a conclusão da Comissão – a posição da Presidência, na sequência da entrada em vigor das seis leis. O senhor deputado Eurlings e outros assinalaram uma vez mais que é importante manter a pressão sobre a Turquia no tocante aos desenvolvimentos que são necessários naquele país, designadamente no âmbito dos direitos humanos, da liberdade religiosa e de outros critérios políticos. Foi exactamente por isso que a Presidência decidiu, com base nas propostas da Comissão, apresentar um novo quadro para futuras negociações em matéria de adesão. Esse quadro permite aumentar a pressão e oferece garantias acrescidas de um progresso sem solavancos. Este chamado "travão de emergência" – ou seja, a possibilidade de suspensão – oferece garantias no que diz respeito ao cumprimento de critérios políticos delicados.
Por razões compreensíveis, alguns membros deste Parlamento levantaram uma vez mais a questão do Chipre. O Senhor Presidente Barroso incluiu-a na sua introdução, e o senhor deputado Adamou e o senhor deputado Dimitrakopoulos aludiram igualmente a ela nas suas intervenções. Gostaria de reiterar a posição fundamental da Presidência neerlandesa sobre esta matéria na preparação do Conselho Europeu que será realizado no final desta semana. Queremos efectivamente que a Turquia reconheça o facto de a República de Chipre ser um Membro da União Europeia e um dos Vinte e Cinco países que a integram, e pretendemos concretizá-lo fazendo com que a Turquia assine o protocolo ao acordo de associação.
O senhor deputado van den Berg perguntou especificamente se a Presidência está em condições de confirmar que a intenção é a de não se fixar uma data para a adesão. Posso confirmar muito explicitamente que essa é, de facto, a intenção da Presidência. Outra pergunta relacionada com os critérios políticos foi se a Presidência poderia confirmar que a Turquia não irá aderir enquanto não estiver pronta. Também neste caso posso confirmar claramente que assim é.
A propósito da Turquia gostaria, por último, de levantar a delicada questão que vai ser discutida neste Parlamento dentro de instantes, nomeadamente o chamado "final em aberto" das negociações com a Turquia. O senhor deputado van den Berg fez uma pergunta específica a este respeito no sentido de saber qual a intenção da Presidência. Permita-me esclarecer uma vez mais que a intenção da Presidência é que estas negociações sejam negociações de adesão, tendo, de facto, a adesão como objectivo. Esse é o meu primeiro ponto. O meu segundo ponto é que, no seguimento das observações da Comissão, se trata aqui de um processo com final aberto, o que significa que não há garantias quanto ao resultado. O terceiro elemento é que a coesão europeia tem de permanecer garantida em todas as circunstâncias, mas o entendimento da Presidência para as conclusões de quinta e sexta-feira é que não existe, de facto, um Plano B.
Posto que iremos falar mais tarde da Roménia e da Bulgária, limitar-me-ei a fazer algumas observações fundamentais em resposta às questões que foram formuladas a este respeito. Os senhores deputados Watson e Becsey, entre outros, insistiram numa abordagem separada para a Bulgária, por um lado, e a Roménia, por outro. Nesse contexto, será útil assinalar que, como sabem, não é possível estabelecer uma distinção no acordo, mas, se necessário, será possível fazê-la, contudo, no que diz respeito à data de adesão, pois a possibilidade de adiar a adesão do país em questão pelo período máximo de um ano, caso existam razões para isso, foi introduzida e acordada. Isto responde também às questões levantas pelo senhor deputado Eurlings, a senhora deputada Oomen-Ruijten e o senhor deputado Kirkhope, que continuam a manifestar-se profundamente preocupados com a situação na Roménia e salientam a importância de mantermos a máxima pressão sobre os desenvolvimentos naquele país. Partilho essa opinião, e foi por isso que a Presidência propôs que o Conselho concluísse que queremos medidas adicionais em matéria de monitorização e parâmetros específicos para a Roménia, aliados à possibilidade de aplicar, se necessário, a sanção de suspensão por um ano.
Alguns dos senhores deputados fizeram referência à Croácia, e, uma vez que esse não é um ponto separado da agenda, eu penso que, a despeito da agitação neste hemiciclo, será conveniente dar-vos uma resposta precisa a este respeito. O senhor deputado Pinheiro e o senhor deputado Becsey indicaram que a Croácia realizou progressos importantes na sua aproximação à Europa e que é um país europeu. Gostaria de subscrever explicitamente ambas as afirmações. Foram realmente realizados muitos progressos, e o país situa-se no centro da Europa. Além disso, o senhor deputado Watson, o senhor deputado van den Berg e o senhor deputado Swoboda assinalaram, e com razão, que a plena cooperação com o ICTY (Tribunal Penal Internacional para a ex-Jugoslávia) se reveste de uma importância vital. Gostaria de dizer aos senhores deputados Swoboda e Becsey que seria bom, naturalmente, que conseguíssemos dar esse passo positivo, tendo em mente, também, a função exemplar que a Croácia pode desempenhar na região dos Balcãs. Concordo com o senhor deputado Swoboda quando diz que temos de procurar fazer com que essa decisão seja positiva. É precisamente nisso que a Presidência está empenhada, o que significa que podemos, de facto, decidir a favor da abertura das negociações no princípio do ano que vem, contanto que estas sejam claramente aliadas à plena cooperação com o ICTY.
Outra questão importante que foi levantada por muitos de vós é a da luta contra o terrorismo, cuja enorme importância foi também realçada pelo Presidente Barroso e pelo senhor deputado Pinheiro, entre outros. Além disso, o senhor deputado Watson, a senhora deputada Malmström e a senhora deputada Buitenweg assinalaram - e com razão, penso eu - a importância de encontrar um equilíbrio entre a luta contra o terrorismo e os direitos fundamentais. Subscrevo essa opinião, e penso que o senhor deputado Maaten teve razão em realçar o facto de, no Programa de Haia, termos demonstrado que o Conselho deseja preservar esse equilíbrio. O senhor deputado Eurlings perguntou ainda concretamente quais são as possibilidades que existem de proibir organizações. Como o senhor deputado certamente saberá, essa é uma responsabilidade, uma competência, dos Estados-Membros, mas nós iremos sem dúvida garantir que as informações sobre essa matéria são partilhadas entre eles. O senhor deputado Eurlings e outros encaram a partilha de informações como um factor essencial para combater o terrorismo. Essa é a pedra angular desta Presidência e consta igualmente da agenda do Conselho para a reunião da próxima quinta e sexta-feira. Ao longo destes últimos seis meses fizemos progressos concretos no quadro da simplificação do intercâmbio de registos criminais e da compilação de informações classificadas, e ainda no que se refere aos centros de situação de crise e às análises de ameaças que podem ser efectuadas nesses centros. Como é do vosso conhecimento, iremos pedir à Comissão para apresentar uma proposta mais detalhada sobre o intercâmbio de informações, como previsto no Programa de Haia."@pt17
"Voorzitter, dank voor de opmerkingen die door velen gemaakt zijn en waar ik ter voorbereiding van de komende Europese Raad van donderdag en vrijdag goede nota van neem. Laat ik beginnen met de principiële discussie waar een aantal leden van dit Parlement over heeft gesproken, namelijk de discussie over de vraag wat de Europese Unie, wat Europa is. Ik ben het zeer eens met een aantal leden - de heer Watson was daar het eerst en het meest uitgesproken in - dat de Europese Unie geen religieuze gemeenschap is. Ik ben het ook eens met de heer Cohn-Bendit die aangaf dat Europa ook geen culturele gemeenschap is. Europa, de Europese Unie, is, zoals de heer Schulz en anderen zeiden, een waardengemeenschap. De Europese integratie is geen religieus, maar een politiek project. In dit verband was het een aardige opmerking van mevrouw Uca die, kijkend naar Turkije, stelde dat deze conclusie ook een brug kan zijn naar de islam en dat wij daarmee inderdaad kunnen laten zien dat Europa een politiek en geen religieus project is. Omgekeerd kan Turkije daarmee laten zien dat ook een land dat voor het overgrote deel islamitisch is een democratische en functionerende rechtsstaat kan zijn.
Omdat het door een aantal van de leden is gevraagd, meld ik graag concreet dat de Europese Raad wat betreft de mensenrechten het voornemen heeft om aanstaande donderdag en vrijdag het principebesluit te nemen over de aanstelling van een Europese mensenrechtenambassadeur.
Over de financiële vooruitzichten is door velen in dit Parlement gesproken. De heer Barroso heeft in zijn inleidende opmerkingen terecht gesproken over het belang van de toegevoegde waarde als het gaat over de meerjarenbegroting en de begrotingsdiscipline. Anderzijds heeft hij ook zijn bezorgdheid uitgesproken over de 1%-benadering en het belang van voldoende geld voor de prioriteiten van Europa. Velen na hem hebben dat onderstreept. Het is dan ook goed om aan te geven wat de positie van de Raad op dit punt is. Wij onderschrijven veel van de hier genoemde prioriteiten, maar het blijft van belang om bij elke financiële discussie naast de prioriteiten ook de posterioriteiten te bepalen en niet alleen de prioriteiten op te tellen. Dat is wat wij als voorzitterschap hebben gedaan in onze zogenaamde
benadering, waarin wij een overzicht hebben proberen te maken en niet alleen de prioriteiten optellen, maar ook de posterioriteiten. Ik kan een aantal leden die zich zorgen maakten over wat er donderdag en vrijdag gaat gebeuren, gerust stellen. Mevrouw Grossetête vreesde dat wij een besluit zouden nemen over 1%, hetgeen niet begrepen zou worden door de burgers. De Raad heeft echter geen standpunt over de 1%, laat dat zeer duidelijk zijn. De Raad heeft juist op basis van de voorstellen van de Commissie - dit is en blijft namelijk het uitgangspunt, want daar wordt terecht door het nieuw Parlement aan gehecht - de posities van de lidstaten, dus zowel de prioriteiten als de posterioriteiten, in kaart gebracht en daarover zullen wij besluiten.
Ik hecht eraan de heer Watson bij te vallen in zijn zorgen over de financiële verantwoording en zijn zorg over het feit dat de Rekenkamer nu al voor de tiende keer geen goedkeurende verklaring over de uitgaven heeft afgegeven. Wij hebben gedurende ons voorzitterschap stappen gezet ter verbetering van deze situatie met behulp van
en wij zullen hier in het voorjaar nader over komen te spreken.
Wat betreft het buitenlands beleid van de Europese Unie hebben wij, denk ik, een belangrijk moment meegemaakt en dat werd door velen hier genoemd. De heer Schulz was daar als eerste zeer uitgesproken over, evenals mevrouw Napoletano. Dat betrof de Oekraïne. Ik denk dat wij - het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad - met onze opstelling hebben kunnen laten zien dat wij in staat zijn om met één stem te spreken als het gaat om het buitenlands beleid. Ik vind dat een zeer belangrijke stap als het gaat om de vorderingen die wij daarmee hebben kunnen bewerkstelligen in de democratiseringsontwikkelingen in de Oekraïne. Ik vind het ook een zeer belangrijke stap op weg naar het spreken met één stem in het buitenlands beleid. Dit is een eerste stap en wij zijn voornemens om op basis van het nieuwe Verdrag verdere stappen te zetten.
Over het volgende punt kan ik vrij kort zijn. Dat betreft de Lissabon-strategie, waarover een aantal leden, de heren Maaten, Kirkhope en Titley, heeft gesproken. U weet dat dit onderwerp in het voorjaar in de Raad aan de orde komt en niet geagendeerd staat voor deze Raad. Wij gaan echter wel door en het is waar dat de implementatie van de Lissabon-strategie één van de kernelementen is. Het is ook waar, zoals de heer Maaten en de heer Kirkhope zeiden, dat deregulering en vermindering van administratieve-lastendruk cruciaal is voor onze concurrentiepositie in de wereld.
Tot slot het punt van de betrokkenheid van de burger en het belang van transparantie en openbaarheid. Wat ik tegen mevrouw Buitenweg ten aanzien van openbaarheid wil zeggen is dat wij tijdens ons voorzitterschap waar dat mogelijk was meer openbaarheid hebben betracht bij de Raadsvergaderingen. Ook heeft er in Amsterdam een unieke bijeenkomst plaatsgevonden met alle bewindspersonen voor Europese zaken. Deze gehele bijeenkomst heeft in het openbaar plaatsgevonden, evenals een informele industriële bijeenkomst.
Ik wil graag eindigen met een hoopvol bericht. De heer Maaten maakte het voorzitterschap complimenten voor het bevorderen van de betrokkenheid van de burger door goede communicatie. Of het daarmee te maken heeft durf ik niet zeker te zeggen, maar we zien wel dat de laatste Eurobarometer een stijging te zien geeft van de positieve betrokkenheid van burgers. Het percentage burgers dat zegt het EU-lidmaatschap een goede zaak te vinden, is gestegen van 48% naar 56%. Dat is niet genoeg, maar wel een mooie stap vooruit en met met deze hoopvolle opmerking wil ik graag afsluiten.
Dank u wel Voorzitter voor in ieder geval uw aandacht.
Enkelen hebben expliciet en met waardering gesproken over de serie conferenties over de vraag wat Europa is en wat de waarden zijn die wij delen. De heren Maaten en Lehne hebben daarover gesproken. Een van de belangrijke lessen die wij uit de discussie over Europese waarden en de Europese identiteit kunnen trekken, is dat wij juist voorzichtig moeten zijn met ons te concentreren op de Europese identiteit. Wij weten na de afgelopen eeuw allemaal tot welke negatieve gevolgen een van bovenaf opgelegde identiteit kan leiden. Ook wat betreft gedeelde Europese waarden realiseren wij ons dat veel van de waarden die wij delen juist universele waarden zijn en wij willen ook dat ze dat zijn. Desalniettemin zijn er Europese karaktertrekken te herkennen in de wijze waarop wij met die waarden omgaan, hoe wij ze kunnen inroepen en hoe wij ze organiseren. Er zijn wel degelijk specifieke Europese accenten aan te wijzen in deze waarden. Bijvoorbeeld, om een heel belangrijke te noemen, tolerantie.
Dat brengt mij op de uitbreidingsdiscussie waar velen over gesproken hebben, te beginnen bij het debat over Turkije. Wij hebben dat debat gisteren gevoerd en geconcludeerd dat wij behalve de zorgen ook de grote voordelen van een mogelijke toetreding van Turkije op termijn duidelijk moeten laten zien. Een van de voordelen is genoemd door de heer Schulz en dat is veiligheid. De heer Watson merkte op dat Turkije in voldoende mate voldoet aan de criteria en dat is ook, in overeenstemming met de conclusie van de Commissie, de positie van het voorzitterschap na de inwerkingtreding van de zes wetten. De heer Eurlings en anderen hebben er opnieuw op gewezen dat het belangrijk is druk op Turkije te blijven uitoefenen ten behoeve van de ontwikkelingen die nodig zijn in dat land. Het gaat daarbij om mensenrechten, godsdienstvrijheid en andere politieke criteria. Juist daarom kiest het voorzitterschap ervoor om op basis van de voorstellen van de Commissie met een nieuw kader voor komende onderhandelingen over toetreding te komen.Dat kader maakt meer druk mogelijk en biedt meer garanties voor een goed verloop. Juist op het punt van de gevoelige politieke criteria biedt die zogenaamde "noodremmogelijkheid", die opschortingsmogelijkheid, garanties.
Om begrijpelijke redenen is door een aantal leden van dit Parlement opnieuw de kwestie-Cyprus aan de orde gesteld. De heer Barroso noemde het in zijn inleidende woorden, evenals de heren Adamou en Dimitrakopoulos. Ik wil nog een keer duidelijk herhalen wat de inzet van het Nederlandse voorzitterschap op dit punt in de voorbereiding van de Raad van eind deze week is. Wij willen inderdaad een erkenning door Turkije van het feit dat Cyprus lid is van de Europese Unie en een van de 25 landen is. Dat willen wij bewerkstelligen via de ondertekening door Turkije van het protocol bij het associatieverdrag.
Door de heer van den Berg is expliciet gevraagd of het voorzitterschap kan bevestigen dat de inzet is dat er geen einddatum wordt genoemd voor de toetreding. Heel nadrukkelijk: dat is inderdaad de inzet van het voorzitterschap. Een andere vraag, toegespitst op de politieke criteria, was of het voorzitterschap kan bevestigen dat Turkije niet toetreedt als het niet klaar is. Ook dat bevestig ik graag met nadruk. Dan treedt Turkije niet toe.
Tot slot in verband met Turkije het belangrijke en gevoelige punt dat in het Parlement zo dadelijk weer aan de orde zal komen, namelijk het zogenaamde open-eindekarakter van de onderhandelingen met Turkije. Ook hier expliciet de vraag van de heer van den Berg: wat is de inzet van het voorzitterschap? Laat ik het nog een keer duidelijk zeggen: de inzet van het voorzitterschap is dat het gaat om toetredingsonderhandelingen, en toetredingsonderhandelingen zijn gericht op toetreding. Dat is punt een. Ten tweede, aansluitend op de opmerkingen van de Commissie, het is een open-eindeproces. Er is geen garantie voor wat betreft de uitkomst. Het derde element is dat de Europese verbondenheid in alle gevallen voldoende gegarandeerd moet blijven, maar de inzet van het Nederlandse voorzitterschap voor de conclusies van donderdag en vrijdag is: wij hebben inderdaad geen plan B.
Over Roemenië en Bulgarije spreken wij later. Ik beperk mij nu tot enkele principiële opmerkingen naar aanleiding van de vragen. Onder andere de heren Watson en Becsey hebben aangedrongen op een aparte benadering van Bulgarije enerzijds en Roemenië anderzijds. In dat verband is het goed om erop te wijzen dat zoals u weet, er niet in het verdrag, maar wel ten aanzien van het moment van toetreding indien nodig onderscheid gemaakt kan worden, omdat de mogelijkheid is geïntroduceerd en afgesproken om, als daar redenen voor zijn, over te gaan tot maximum een jaar uitstel voor het desbetreffende land. Dat is ook meteen het antwoord op de vraag van de heer Eurlings, mevrouw Oomen-Ruijten en de heer Kirkhope, die zich nog steeds grote zorgen maken over de situatie in Roemenië en benadrukken hoe belangrijk het is maximale druk op de ontwikkelingen in Roemenië te houden. Daar ben ik het mee eens en daarom hebben wij als voorzitterschap voorgesteld ook in de Raad te concluderen dat wij extra voorzieningen wat betreft monitoring en concrete
voor Roemenië willen, gekoppeld aan die sanctiemogelijkheid van, indien nodig, maximum één jaar uitstel.
Kroatië is door een aantal leden genoemd en staat niet apart op de agenda, dus ik denk dat ik ondanks het rumoer in de zaal er goed aan doe u daar een zorgvuldig antwoord op te geven. De heren Pinheiro en Becsey hebben aangegeven dat Kroatië ver gevorderd is in zijn ontwikkelingen richting Europa en dat het een Europees land is. Beide wil ik met nadruk bevestigen. Er is grote vooruitgang geboekt en het land ligt in het centrum van Europa. Daarnaast is er terecht door de heren Watson, van den Berg en Swoboda op gewezen dat volledige samenwerking met het ICTY van zeer groot belang is. Natuurlijk zou het goed zijn, en dat zeg ik tegen de heren Swoboda en Becsey, als we die positieve stap kunnen zetten, ook vanwege de voorbeeldfunctie die Kroatië daarmee op de Balkan zou kunnen vervullen. Ik ben het eens met de heer Swoboda dat wij moeten proberen die beslissing positief te laten zijn. Dat is de inzet van het voorzitterschap en dat betekent dat wij inderdaad positief kunnen besluiten ten aanzien van het begin van onderhandelen, begin volgend jaar. Maar wel uitdrukkelijk gekoppeld aan volledige samenwerking met het ICTY.
Een ander belangrijk punt dat door velen van u naar voren is gebracht, is het punt van de terrorismebestrijding. Het grote belang daarvan is ook onderstreept door de heren Barroso en Pinheiro en anderen. Daarnaast is door de heer Watson, mevrouw Malmström en mevrouw Buitenweg gewezen - en ik denk terecht - op het belang van een evenwicht tussen bestrijding van terrorisme en de grondrechten. Ik ben het daarmee eens en ik denk dat de heer Maaten er terecht op heeft gewezen dat wij in het Haags programma hebben laten zien dat de Raad dat evenwicht ook wenst te bewaren. De heer Eurlings vroeg concreet nog naar de mogelijkheden voor het verbieden van organisaties. Hij zal ook weten dat dit een verantwoordelijkheid, een bevoegdheid, is van de lidstaten, maar wij zorgen wel degelijk voor informatie-uitwisseling tussen lidstaten op dit punt. Cruciaal bij de bestrijding van terrorisme, dat werd door de heer Eurlings en anderen genoemd, is de uitwisseling van gegevens. Dat is een kernpunt van dit voorzitterschap en staat ook op de agenda van de Raad voor donderdag en vrijdag. Wij hebben in dit halfjaar concrete vooruitgang geboekt bij het gemakkelijker maken van de uitwisseling van strafrechtregisters, bij het bundelen van
en als het gaat om
en de dreigingsanalyses die daar gemaakt kunnen worden. Wij zullen, zoals u weet, de Commissie vragen te komen met een nader voorstel voor informatie-uitwisseling, zoals ook voorzien in het Haags programma."@sk18
"Voorzitter, dank voor de opmerkingen die door velen gemaakt zijn en waar ik ter voorbereiding van de komende Europese Raad van donderdag en vrijdag goede nota van neem. Laat ik beginnen met de principiële discussie waar een aantal leden van dit Parlement over heeft gesproken, namelijk de discussie over de vraag wat de Europese Unie, wat Europa is. Ik ben het zeer eens met een aantal leden - de heer Watson was daar het eerst en het meest uitgesproken in - dat de Europese Unie geen religieuze gemeenschap is. Ik ben het ook eens met de heer Cohn-Bendit die aangaf dat Europa ook geen culturele gemeenschap is. Europa, de Europese Unie, is, zoals de heer Schulz en anderen zeiden, een waardengemeenschap. De Europese integratie is geen religieus, maar een politiek project. In dit verband was het een aardige opmerking van mevrouw Uca die, kijkend naar Turkije, stelde dat deze conclusie ook een brug kan zijn naar de islam en dat wij daarmee inderdaad kunnen laten zien dat Europa een politiek en geen religieus project is. Omgekeerd kan Turkije daarmee laten zien dat ook een land dat voor het overgrote deel islamitisch is een democratische en functionerende rechtsstaat kan zijn.
Omdat het door een aantal van de leden is gevraagd, meld ik graag concreet dat de Europese Raad wat betreft de mensenrechten het voornemen heeft om aanstaande donderdag en vrijdag het principebesluit te nemen over de aanstelling van een Europese mensenrechtenambassadeur.
Over de financiële vooruitzichten is door velen in dit Parlement gesproken. De heer Barroso heeft in zijn inleidende opmerkingen terecht gesproken over het belang van de toegevoegde waarde als het gaat over de meerjarenbegroting en de begrotingsdiscipline. Anderzijds heeft hij ook zijn bezorgdheid uitgesproken over de 1%-benadering en het belang van voldoende geld voor de prioriteiten van Europa. Velen na hem hebben dat onderstreept. Het is dan ook goed om aan te geven wat de positie van de Raad op dit punt is. Wij onderschrijven veel van de hier genoemde prioriteiten, maar het blijft van belang om bij elke financiële discussie naast de prioriteiten ook de posterioriteiten te bepalen en niet alleen de prioriteiten op te tellen. Dat is wat wij als voorzitterschap hebben gedaan in onze zogenaamde
benadering, waarin wij een overzicht hebben proberen te maken en niet alleen de prioriteiten optellen, maar ook de posterioriteiten. Ik kan een aantal leden die zich zorgen maakten over wat er donderdag en vrijdag gaat gebeuren, gerust stellen. Mevrouw Grossetête vreesde dat wij een besluit zouden nemen over 1%, hetgeen niet begrepen zou worden door de burgers. De Raad heeft echter geen standpunt over de 1%, laat dat zeer duidelijk zijn. De Raad heeft juist op basis van de voorstellen van de Commissie - dit is en blijft namelijk het uitgangspunt, want daar wordt terecht door het nieuw Parlement aan gehecht - de posities van de lidstaten, dus zowel de prioriteiten als de posterioriteiten, in kaart gebracht en daarover zullen wij besluiten.
Ik hecht eraan de heer Watson bij te vallen in zijn zorgen over de financiële verantwoording en zijn zorg over het feit dat de Rekenkamer nu al voor de tiende keer geen goedkeurende verklaring over de uitgaven heeft afgegeven. Wij hebben gedurende ons voorzitterschap stappen gezet ter verbetering van deze situatie met behulp van
en wij zullen hier in het voorjaar nader over komen te spreken.
Wat betreft het buitenlands beleid van de Europese Unie hebben wij, denk ik, een belangrijk moment meegemaakt en dat werd door velen hier genoemd. De heer Schulz was daar als eerste zeer uitgesproken over, evenals mevrouw Napoletano. Dat betrof de Oekraïne. Ik denk dat wij - het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad - met onze opstelling hebben kunnen laten zien dat wij in staat zijn om met één stem te spreken als het gaat om het buitenlands beleid. Ik vind dat een zeer belangrijke stap als het gaat om de vorderingen die wij daarmee hebben kunnen bewerkstelligen in de democratiseringsontwikkelingen in de Oekraïne. Ik vind het ook een zeer belangrijke stap op weg naar het spreken met één stem in het buitenlands beleid. Dit is een eerste stap en wij zijn voornemens om op basis van het nieuwe Verdrag verdere stappen te zetten.
Over het volgende punt kan ik vrij kort zijn. Dat betreft de Lissabon-strategie, waarover een aantal leden, de heren Maaten, Kirkhope en Titley, heeft gesproken. U weet dat dit onderwerp in het voorjaar in de Raad aan de orde komt en niet geagendeerd staat voor deze Raad. Wij gaan echter wel door en het is waar dat de implementatie van de Lissabon-strategie één van de kernelementen is. Het is ook waar, zoals de heer Maaten en de heer Kirkhope zeiden, dat deregulering en vermindering van administratieve-lastendruk cruciaal is voor onze concurrentiepositie in de wereld.
Tot slot het punt van de betrokkenheid van de burger en het belang van transparantie en openbaarheid. Wat ik tegen mevrouw Buitenweg ten aanzien van openbaarheid wil zeggen is dat wij tijdens ons voorzitterschap waar dat mogelijk was meer openbaarheid hebben betracht bij de Raadsvergaderingen. Ook heeft er in Amsterdam een unieke bijeenkomst plaatsgevonden met alle bewindspersonen voor Europese zaken. Deze gehele bijeenkomst heeft in het openbaar plaatsgevonden, evenals een informele industriële bijeenkomst.
Ik wil graag eindigen met een hoopvol bericht. De heer Maaten maakte het voorzitterschap complimenten voor het bevorderen van de betrokkenheid van de burger door goede communicatie. Of het daarmee te maken heeft durf ik niet zeker te zeggen, maar we zien wel dat de laatste Eurobarometer een stijging te zien geeft van de positieve betrokkenheid van burgers. Het percentage burgers dat zegt het EU-lidmaatschap een goede zaak te vinden, is gestegen van 48% naar 56%. Dat is niet genoeg, maar wel een mooie stap vooruit en met met deze hoopvolle opmerking wil ik graag afsluiten.
Dank u wel Voorzitter voor in ieder geval uw aandacht.
Enkelen hebben expliciet en met waardering gesproken over de serie conferenties over de vraag wat Europa is en wat de waarden zijn die wij delen. De heren Maaten en Lehne hebben daarover gesproken. Een van de belangrijke lessen die wij uit de discussie over Europese waarden en de Europese identiteit kunnen trekken, is dat wij juist voorzichtig moeten zijn met ons te concentreren op de Europese identiteit. Wij weten na de afgelopen eeuw allemaal tot welke negatieve gevolgen een van bovenaf opgelegde identiteit kan leiden. Ook wat betreft gedeelde Europese waarden realiseren wij ons dat veel van de waarden die wij delen juist universele waarden zijn en wij willen ook dat ze dat zijn. Desalniettemin zijn er Europese karaktertrekken te herkennen in de wijze waarop wij met die waarden omgaan, hoe wij ze kunnen inroepen en hoe wij ze organiseren. Er zijn wel degelijk specifieke Europese accenten aan te wijzen in deze waarden. Bijvoorbeeld, om een heel belangrijke te noemen, tolerantie.
Dat brengt mij op de uitbreidingsdiscussie waar velen over gesproken hebben, te beginnen bij het debat over Turkije. Wij hebben dat debat gisteren gevoerd en geconcludeerd dat wij behalve de zorgen ook de grote voordelen van een mogelijke toetreding van Turkije op termijn duidelijk moeten laten zien. Een van de voordelen is genoemd door de heer Schulz en dat is veiligheid. De heer Watson merkte op dat Turkije in voldoende mate voldoet aan de criteria en dat is ook, in overeenstemming met de conclusie van de Commissie, de positie van het voorzitterschap na de inwerkingtreding van de zes wetten. De heer Eurlings en anderen hebben er opnieuw op gewezen dat het belangrijk is druk op Turkije te blijven uitoefenen ten behoeve van de ontwikkelingen die nodig zijn in dat land. Het gaat daarbij om mensenrechten, godsdienstvrijheid en andere politieke criteria. Juist daarom kiest het voorzitterschap ervoor om op basis van de voorstellen van de Commissie met een nieuw kader voor komende onderhandelingen over toetreding te komen.Dat kader maakt meer druk mogelijk en biedt meer garanties voor een goed verloop. Juist op het punt van de gevoelige politieke criteria biedt die zogenaamde "noodremmogelijkheid", die opschortingsmogelijkheid, garanties.
Om begrijpelijke redenen is door een aantal leden van dit Parlement opnieuw de kwestie-Cyprus aan de orde gesteld. De heer Barroso noemde het in zijn inleidende woorden, evenals de heren Adamou en Dimitrakopoulos. Ik wil nog een keer duidelijk herhalen wat de inzet van het Nederlandse voorzitterschap op dit punt in de voorbereiding van de Raad van eind deze week is. Wij willen inderdaad een erkenning door Turkije van het feit dat Cyprus lid is van de Europese Unie en een van de 25 landen is. Dat willen wij bewerkstelligen via de ondertekening door Turkije van het protocol bij het associatieverdrag.
Door de heer van den Berg is expliciet gevraagd of het voorzitterschap kan bevestigen dat de inzet is dat er geen einddatum wordt genoemd voor de toetreding. Heel nadrukkelijk: dat is inderdaad de inzet van het voorzitterschap. Een andere vraag, toegespitst op de politieke criteria, was of het voorzitterschap kan bevestigen dat Turkije niet toetreedt als het niet klaar is. Ook dat bevestig ik graag met nadruk. Dan treedt Turkije niet toe.
Tot slot in verband met Turkije het belangrijke en gevoelige punt dat in het Parlement zo dadelijk weer aan de orde zal komen, namelijk het zogenaamde open-eindekarakter van de onderhandelingen met Turkije. Ook hier expliciet de vraag van de heer van den Berg: wat is de inzet van het voorzitterschap? Laat ik het nog een keer duidelijk zeggen: de inzet van het voorzitterschap is dat het gaat om toetredingsonderhandelingen, en toetredingsonderhandelingen zijn gericht op toetreding. Dat is punt een. Ten tweede, aansluitend op de opmerkingen van de Commissie, het is een open-eindeproces. Er is geen garantie voor wat betreft de uitkomst. Het derde element is dat de Europese verbondenheid in alle gevallen voldoende gegarandeerd moet blijven, maar de inzet van het Nederlandse voorzitterschap voor de conclusies van donderdag en vrijdag is: wij hebben inderdaad geen plan B.
Over Roemenië en Bulgarije spreken wij later. Ik beperk mij nu tot enkele principiële opmerkingen naar aanleiding van de vragen. Onder andere de heren Watson en Becsey hebben aangedrongen op een aparte benadering van Bulgarije enerzijds en Roemenië anderzijds. In dat verband is het goed om erop te wijzen dat zoals u weet, er niet in het verdrag, maar wel ten aanzien van het moment van toetreding indien nodig onderscheid gemaakt kan worden, omdat de mogelijkheid is geïntroduceerd en afgesproken om, als daar redenen voor zijn, over te gaan tot maximum een jaar uitstel voor het desbetreffende land. Dat is ook meteen het antwoord op de vraag van de heer Eurlings, mevrouw Oomen-Ruijten en de heer Kirkhope, die zich nog steeds grote zorgen maken over de situatie in Roemenië en benadrukken hoe belangrijk het is maximale druk op de ontwikkelingen in Roemenië te houden. Daar ben ik het mee eens en daarom hebben wij als voorzitterschap voorgesteld ook in de Raad te concluderen dat wij extra voorzieningen wat betreft monitoring en concrete
voor Roemenië willen, gekoppeld aan die sanctiemogelijkheid van, indien nodig, maximum één jaar uitstel.
Kroatië is door een aantal leden genoemd en staat niet apart op de agenda, dus ik denk dat ik ondanks het rumoer in de zaal er goed aan doe u daar een zorgvuldig antwoord op te geven. De heren Pinheiro en Becsey hebben aangegeven dat Kroatië ver gevorderd is in zijn ontwikkelingen richting Europa en dat het een Europees land is. Beide wil ik met nadruk bevestigen. Er is grote vooruitgang geboekt en het land ligt in het centrum van Europa. Daarnaast is er terecht door de heren Watson, van den Berg en Swoboda op gewezen dat volledige samenwerking met het ICTY van zeer groot belang is. Natuurlijk zou het goed zijn, en dat zeg ik tegen de heren Swoboda en Becsey, als we die positieve stap kunnen zetten, ook vanwege de voorbeeldfunctie die Kroatië daarmee op de Balkan zou kunnen vervullen. Ik ben het eens met de heer Swoboda dat wij moeten proberen die beslissing positief te laten zijn. Dat is de inzet van het voorzitterschap en dat betekent dat wij inderdaad positief kunnen besluiten ten aanzien van het begin van onderhandelen, begin volgend jaar. Maar wel uitdrukkelijk gekoppeld aan volledige samenwerking met het ICTY.
Een ander belangrijk punt dat door velen van u naar voren is gebracht, is het punt van de terrorismebestrijding. Het grote belang daarvan is ook onderstreept door de heren Barroso en Pinheiro en anderen. Daarnaast is door de heer Watson, mevrouw Malmström en mevrouw Buitenweg gewezen - en ik denk terecht - op het belang van een evenwicht tussen bestrijding van terrorisme en de grondrechten. Ik ben het daarmee eens en ik denk dat de heer Maaten er terecht op heeft gewezen dat wij in het Haags programma hebben laten zien dat de Raad dat evenwicht ook wenst te bewaren. De heer Eurlings vroeg concreet nog naar de mogelijkheden voor het verbieden van organisaties. Hij zal ook weten dat dit een verantwoordelijkheid, een bevoegdheid, is van de lidstaten, maar wij zorgen wel degelijk voor informatie-uitwisseling tussen lidstaten op dit punt. Cruciaal bij de bestrijding van terrorisme, dat werd door de heer Eurlings en anderen genoemd, is de uitwisseling van gegevens. Dat is een kernpunt van dit voorzitterschap en staat ook op de agenda van de Raad voor donderdag en vrijdag. Wij hebben in dit halfjaar concrete vooruitgang geboekt bij het gemakkelijker maken van de uitwisseling van strafrechtregisters, bij het bundelen van
en als het gaat om
en de dreigingsanalyses die daar gemaakt kunnen worden. Wij zullen, zoals u weet, de Commissie vragen te komen met een nader voorstel voor informatie-uitwisseling, zoals ook voorzien in het Haags programma."@sl19
"Herr talman! Jag är tacksam för de påpekanden som många har gjort och som jag omsorgsfullt har noterat inför mötet med Europeiska rådet på torsdag och fredag. Låt mig börja med den grundläggande debatt som ett antal parlamentsledamöter har dragit igång, dvs. debatten om vad Europeiska unionen är, vad Europa är. Jag instämmer till fullo med de åtskilliga ledamöter, av vilka Graham Watson var den förste och den som talade mest klarspråk, som hävdar att Europeiska unionen inte är en religiös gemenskap. Jag håller också med Daniel Cohn-Bendit, som framhöll att Europa inte heller är en kulturell gemenskap. Som Martin Schulz och andra påpekade är Europa, Europeiska unionen, en värdegemenskap. Den europeiska integrationen är inget religiöst projekt, utan ett politiskt. I det sammanhanget bidrog Feleknas Uca med den värdefulla kommentaren att denna slutsats också kan bli en bro till islam, när vi talar om Turkiet, och vi kan verkligen använda den för att illustrera att EU är ett politiskt och inte ett religiöst projekt. Omvänt kan Turkiet använda den för att visa att ett land som till största delen är muslimskt också kan vara en demokratisk och fungerande konstitutionell stat.
Det gläder mig att på begäran av ett antal ledamöter särskilt kunna informera er om att det är Europeiska rådets avsikt att på torsdag och fredag besluta om en europeisk ambassadör för mänskliga rättigheter bör utses.
Många här i parlamentet har talat om det ekonomiska perspektivet. I sitt inledningsanförande nämnde José Manuel Barroso vikten av mervärde i fråga om flerårsbudgeten och budgetdiciplinen, och det hade han goda skäl att göra, men han gav också uttryck för sin oro för 1-procentsmetoden och vikten av tillräcklig finansiering till EU:s prioriterade mål. Den oron har sedan andra betonat ytterligare. Därför är det lämpligt att tala om var rådet står i denna fråga. Vi ställer oss bakom många av de prioriteringar som har nämnts här, men i alla ekonomiska diskussioner är det viktigt att inte bara se till prioriteringar, utan att också se till följderna och inte bara räkna prioriteringarna. Detta är just vad vi i ordförandeskapet har gjort genom det som vi kallar vår ”byggstensmetod” i och med att vi har försökt att göra en sammanfattning och sätta samman följderna i stället för bara prioriteringarna. Jag kan lugna de ledamöter som är oroliga för vad som kommer att hända på torsdag och fredag. Françoise Grossetête var rädd att vi skulle fatta ett beslut om 1 procent som medborgarna inte skulle förstå. Rådet har inte tagit ställning för 1 procentsmetoden, det måste stå helt klart. Utifrån kommissionens förslag, som fortfarande är ledstjärnan – eftersom det nya parlamentet trots allt med all rätt håller dem högt – har rådet bara beskrivit medlemsstaternas ståndpunkter, både i fråga om prioriteringar och följder, och det är på dessa som våra beslut kommer att grunda sig.
Jag håller gärna med Graham Watson när han bekymrar sig för det ekonomiska ansvaret och det faktum att revisionsrätten nu för tionde gången inte utfärdade en revisionsförklaring om kostnaderna. Under vårt ordförandeskap har vi vidtagit åtgärder för att förbättra den situationen genom enskilda revisioner, och vi kommer att diskutera detta mer ingående i vår.
När det gäller EU:s externa politik anser jag att vi har upplevt ett historiskt ögonblick, och många har talat om det. Martin Schulz var den förste som nämnde det och han var mycket frispråkig, liksom också Pasqualina Napoletano var. Det ögonblicket hade med Ukraina att göra. Jag anser att den ståndpunkt som vi – Europaparlamentet, kommissionen och rådet – intog visade att vi kan tala med en stämma i fråga om extern politik. Enligt min mening är detta ett mycket viktigt steg i den ukrainska demokratiseringsprocess som vi kunnat bidra till. Det är också ett mycket viktigt steg på vägen mot att tala med en stämma i den externa politiken. Det är ett första steg och vi tänker ta fler steg på grundval av det nya fördraget.
Nästa ämne, nämligen Lissabonstrategin, som togs upp av ett antal ledamöter, däribland Jules Maaten, Timothy Kirkhope och Gary Titley, behöver jag bara behandla helt kort. Ni vet att denna fråga inte står på rådets dagordning, eftersom den kommer att tas upp i vår. Vi kommer dock att framhärda, och det stämmer att förverkligandet av Lissabonstrategin är en av nyckelkomponenterna. Som Jules Maaten och Timothy Kirkhope sade stämmer det också att avregleringen och en minskad administrativ börda är avgörande för vår konkurrenskraft i världen.
Slutligen skall jag nämna frågan om allmänhetens delaktighet och vikten av öppenhet och insyn. Det som jag skulle vilja säga till Kathalijne Buitenweg i fråga om öppenhet är att vi under vårt ordförandeskap har försökt att skapa större öppenhet vid rådets möten när så är möjligt. Dessutom hölls det ett unikt möte med alla EU-ministrarna i Amsterdam. Hela detta möte var offentligt, liksom också ett informellt möte med industrin.
Jag vill sluta i optimistiska ordalag. Jules Maaten gratulerade ordförandeskapet till att vi främjar allmänhetens delaktighet genom god kommunikation. Jag är inte säker på om det har med saken att göra, men enligt den senaste Eurobarometer-undersökningen har allmänhetens positiva delaktighet ökat. Andelen medborgare som säger att EU-medlemskapet är bra har ökat från 48 till 56 procent. Det räcker inte, men det är ändå ett stort framsteg, och jag vill avsluta med detta glädjande faktum.
Hur som helst vill jag tacka för er uppmärksamhet.
En del av er, däribland Jules Maaten och Klaus-Heiner Lehne, talade rättframt och med uppskattning om konferenserna om EU:s karaktär och kärnan i de värden som vi delar. En av de viktiga lärdomar som vi kan dra av diskussionen om europeiska värden och en europeisk identitet är att vi faktiskt måste vara försiktiga med att fokusera på en europeisk identitet. Det förra århundradet lärde oss alla vilka negativa effekter en identitet som påtvingas uppifrån kan få. Vi inser också att många av de gemensamma europeiska värdena egentligen är universella, och det är just vad vi vill att de skall vara. Trots detta kan man urskilja europeiska drag i fråga om hur dessa värden tillämpas, hur vi kan hänvisa till dem och hur vi organiserar dem. Det finns definitivt tydliga specifikt europeiska vinklingar av dessa värden, och ett viktigt exempel är toleransen.
Därmed kommer jag till debatten om utvidgningen, som lockade många talare, till att börja med i debatten om Turkiet. Vi höll den debatten igår och kom fram till att vi på grund av de farhågor som finns så småningom kommer att behöva peka tydligt på de enorma fördelarna med ett eventuella turkiskt medlemskap. Martin Schulz nämnde säkerheten som exempel på dessa fördelar. Graham Watson noterade att Turkiet uppfyller kriterierna i tillräcklig utsträckning, och i linje med kommissionens slutsats är detta också ordförandeskapets ståndpunkt nu när de sex lagarna har trätt i kraft. Camiel Eurlings med flera påpekade än en gång att det är viktigt att behålla trycket på Turkiet i fråga om den utveckling som fordras i landet när det gäller respekten för de mänskliga rättigheterna, religionsfriheten och de övriga politiska kriterierna. Det är just därför som ordförandeskapet, på grundval av kommissionens förslag, har beslutat att skapa en ny ram för framtida medlemskapsförhandlingar. Den ramen gör det möjligt att utöva större påtryckningar och ger bättre garantier för en smidig utveckling. Den så kallade nödstoppsmöjligheten, med andra ord möjligheten att avbryta förhandlingarna, ger garantier för att de känsliga politiska kriterierna uppfylls.
Det är förståeligt att ett antal parlamentsledamöter återigen tog upp frågan om Cypern. José Manuel Barroso nämnde den i sitt inledningsanförande, och Adamos Adamou och Giorgos Dimitrakopoulos tog också upp den. Jag vill upprepa det nederländska ordförandeskapets inställning till denna fråga inför det rådsmöte som skall hållas i slutet av den här veckan. Självfallet vill vi att Turkiet skall erkänna att Cypern är medlem i Europeiska unionen och ett av de tjugofem länderna. Detta vill vi åstadkomma genom att få Turkiet att underteckna protokollet till associeringsavtalet.
Margrietus van den Berg frågade särskilt om ordförandeskapet kunde bekräfta att avsikten är att inget anslutningsdatum skall fastställas. Jag kan med bestämdhet bekräfta att detta är ordförandeskapets avsikt. En annan fråga som har med de politiska kriterierna att göra var om ordförandeskapet kunde bekräfta att Turkiet inte får bli medlem innan landet är redo. Jag kan definitivt bekräfta också detta.
I fråga om Turkiet vill jag slutligen ta upp den känsliga fråga som nu skall diskuteras i parlamentet, nämligen de så kallade förutsättningslösa förhandlingarna. Återigen frågade Margrietus van den Berg särskilt vilken ordförandeskapets avsikt är. Låt mig klargöra den en gång till: Ordförandeskapets avsikt är att det inte skall förekomma några anslutningsförhandlingar med sikte på medlemskap. Det är den första punkten. Den andra är att det är en förutsättningslös process, för att knyta an till kommissionens kommentarer. Det finns inga garantier för vad resultatet blir. Den tredje punkten är att det i vilket fall som helst måste finnas tillräckliga garantier för europeisk sammanhållning, men det nederländska ordförandeskapet tolkar slutsatserna från torsdagen och fredagen som att det faktiskt inte finns någon plan B.
Eftersom vi skall diskutera Rumänien och Bulgarien senare skall jag nu göra några grundläggande kommentarer som svar på frågorna om detta. Bland andra Graham Watson och Zsolt Becsey insisterade på att Bulgarien och Rumänien skall behandlas separat. Här bör man framhålla att det, som ni vet, inte går att göra någon åtskillnad i avtalet. Vid behov kan man dock tänka sig olika anslutningsdatum, eftersom möjligheten att skjuta upp ett lands anslutning i högst ett år om det är motiverat har lagts in och godkänts. Detta är också svaret på frågorna från Camiel Eurlings, Ria Oomen-Ruijten och Timothy Kirkhope, som fortfarande är mycket oroliga för läget i Rumänien och understryker vikten av att fortsätta att utöva största möjliga påtryckningar på utvecklingen där. Jag håller med om det, och vi i ordförandeskapet har därför föreslagit att rådet skall besluta att vi vill ha ytterligare övervakningsåtgärder och specifika riktlinjer för Rumänien, kopplade till en möjlig sanktion i form av ett års uppskjutet medlemskap om så erfordras.
Ett antal ledamöter har tagit upp Kroatien, och eftersom det inte är en egen punkt på föredragningslistan anser jag att det, trots kalabaliken i plenisalen, är värt att ge er ett precist svar på detta. João de Deus Pinheiro och Zsolt Becsey sade att Kroatien har gjort stora framsteg när det gäller att närma sig Europa och att det är ett europeiskt land. Jag vill å det bestämdaste ställa mig bakom båda dessa påståenden. Det har gjorts stora framsteg och landet ligger mitt i Europa. Vidare gjorde Graham Watson, Margrietus van den Berg och Johannes Swoboda rätt i att påpeka att ett förbehållslöst samarbete med Internationella tribunalen för f.d. Jugoslavien (ICTY) är av avgörande betydelse. Jag vill säga till Johannes Swoboda och Zsolt Becsey att det naturligtvis vore bra om vi kunde ta detta positiva steg, bland annat med tanke på Kroatiens roll som modell för länderna på Balkan. Jag håller med Johannes Swoboda om att vi måste försöka komma fram till ett positivt beslut. Detta är vad ordförandeskapet siktar på, och det betyder att vi kan besluta att inleda förhandlingar i början av nästa år, under förutsättning att dessa särskilt kopplas till ett förbehållslöst samarbete med ICTY.
En annan viktig fråga som många av er har tagit upp är kampen mot terrorism. Ordförande Barroso, João de Deus Pinheiro och andra underströk också hur viktig den frågan är. Dessutom gjorde Graham Watson, Cecilia Malmström och Kathalijne Buitenweg enligt min mening rätt i att framhålla vikten av att hitta en balans mellan kampen mot terrorism och de grundläggande rättigheterna. Jag håller med dem och jag anser att det var rätt av Jules Maaten att påpeka att vi i Haagprogrammet framhöll rådets önskan att behålla den balansen. Camiel Eurlings frågade särskilt om möjligheten att förbjuda organisationer. Han känner säkert till att detta är medlemsstaternas ansvar, eller befogenhet, men vi kommer definitivt att se till att information om detta utväxlas mellan staterna. Camiel Eurlings och andra betraktar informationsutbytet som avgörande i kampen mot terrorismen, det är ordförandeskapets käpphäst och det finns också med på rådets dagordning för torsdagen och fredagen. Under det senaste halvåret har vi gjort konkreta framsteg för att göra det lättare att utbyta straffregisteruppgifter och jämföra underrättelsedata samt i fråga om situationscenter och de hotbildsanalyser som kan göras vid dessa center. Som ni vet kommer vi att be kommissionen att lägga fram ett mer detaljerat förslag om informationsutbytet, i enlighet med Haagprogrammet."@sv21
|
lpv:unclassifiedMetadata |
"(Aplausos)"20,17
"(Applaus)"5,19,15,1,18,14,16,11,3,13
"Nicolaï,"5,19,15,1,18,14,16,11,3,13
"Raad"5,19,15,1,18,14,11,16,3,13
"benchmarks"5,19,15,1,18,14,16,11,3,2,13
"building blocks-"5,19,15,1,18,14,16,11,3,13
"intelligence"5,19,15,1,18,14,16,11,3,13,12
"single audits"5,19,15,1,18,14,16,11,2,3,13
"situation centers"5,19,15,1,18,14,16,11,2,13,3
|
Named graphs describing this resource:
The resource appears as object in 2 triples